Christelijcke en vermakelijcke gesangen(1647)–Franciscus de Laat– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] Liedeken, Stemme: Kon ick my om u hals soo menighmalen winden. Aen Me Iuffrouw. WAt hebben schoone maeght u glinsterende oogen Een over-groote kracht, een wonderlijck vermoogen! Hoe snellijck werdt mijn hert ghevancklijck wech gheleyt, En soo tot uwen dienst gheheel en al bereyt. 2.[regelnummer] Die u heeft oyt gesien en vryigheyt behouwen, Heeft nimmermeer gesmaeckt de soetigheyt der vrouwen, [pagina 159] [p. 159] U schoonheyt doet ghewelt, en die haer eens ghenaeckt, VVert van haer min'lijck vyer aen hert en ziel geraeckt. 3.[regelnummer] U Lichten die de Son in klaerheyt gaen te boven Sal ick mijn leven langh, ô Amarillis! loven. Steelt meer op sulcken wijs, en laet voor al mijn pijn, U herte voor het mijn, my maer geschoncken zijn. Vorige Volgende