Uit Roemer Visscher's Brabbeling. Deel 1
(1918)–N. van der Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina π5]
| |
[pagina π7]
| |
Bij het verschijnen van dit proefschrift betuig ik gaarne allereerst U, Hooggeleerde Muller, Hooggeachte Promotor, mijn diepe erkentelijkheid. Hoewel ik vóór het schrijven dezer bladzijden als een onbekende tot U kwam, heb ik U sedert steeds bereid gevonden om met onvermoeiden ijver mij voor te lichten en bij te staan. Uw voorkomende hulpvaardigheid zal bij mij in dankbare herinnering blijven. Een woord van dank voegt mij ook jegens U, Prof. Kalff, die mij op het denkbeeld hebt gebracht de hier volgende studie ter hand te nemen. Den hoogleeraren Blok, Verdam, Uhlenbeck en De Vries zal ik steeds dankbaar zijn voor het van hen genoten onderwijs. Het smart mij, dien dank slechts tot de nagedachtenis van Prof. Bussemaker te kunnen richten. Ook den Professoren Huizinga en Vogel dank ik voor de mij betoonde welwillendheid. Groote verplichting heb ik voor de bewerking dezer dissertatie aan den Heer J.F.M. Sterck te Haarlem, die mij met zijn ervaren blik steeds heeft voorgelicht en met onverflauwde belangstelling mijn werk van schrede tot schrede heeft gevolgd. Hem betuig ik voor zijn aanmoedigende hulp hier openlijk mijn oprechten dank. Prof. De Vooys te Utrecht dank ik voor zijn medewerking tot het doen verschijnen van mijn proefschrift in deze uitgave. Ten slotte mijn dank aan de ambtenaren van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap en van 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam, die mij bereidwillig inzage verstrekten van hunne rijke verzamelingen, als ook aan de verschillende bibliotheken, welker boeken ik raadpleegde. |
|