Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Jan Zoet]Zoet, Jan -, 1610-'74; dichter te Amsterdam, herbergier in ‘De zoete Rust,’ maakte verzen ter ere van Prins Willem III en tegen Jan de Witt: Hoe Gods getergde wraak
altijd de schelmen straft.
Hij was een Chiliast en een zonderling; hij zou de Dood mee helpen overwinnen; was tegen preek, doop en avondmaal; behoort tot de kringen der Reformateurs. Hij had in zijn jeugd zijn geld verkwist en Daarna, in arremoed, gesworven by de Boeren,
En aan den Varkkentrog zijn onderhoud gezogt.
Van 1640-'42 speelde hij in de Amsterdamse schouwburg. Hij gaf schendblaadjes en politieke hekeldichten uit. Van 1636 is zijn hekeldicht op de geldzucht Hedendaaghsche Mantel-Eer. Zijn bundel Maeghden Boek is in de trant van Cats' vertellingen. In 1666 werd hij aan het Hof toegelaten, om een lang verjaardicht voor de Prins uit te spreken; in 1668 was hij er weer voor 't zelfde doel. Amalia van Solms droeg hem op, de Oranjezaal in 't Huis ten Bosch te bezingen. Hij had een ‘Dightschool’ gesticht, die in de ‘Zoete Rust’ vergaderde: Verloove, Steendam, Rixtel, Hendrik Bruno. Hun dichtoefeningen werden gebundeld als Parnassus aan 't Y, 1663, opgedragen aan Abba, met wie hij weldra overhoop lag. Met Steendam kreeg hij geschil over de veelwijverij; ook Rixtel schold hij uit. In zijn gedichten komt hij op tegen het preken in de kerk, tegen doop en kerkelijk huwelijk. In Het Groote Vischnet smaalt hij op de verschillende gezindten. In proza gaf hij in 1655 uit de koddige verhalen T Leven en Bedrijf van Clement Marot, die met Marot niets te maken hebben. 't Boek viel in de smaak, maar Jan Zoet liet zijn naam niet meer op het titelblad drukken. Verder was Zoet ook nog toneelschrijver: Olimpia, 1640, ontleend aan een F. novelle; Hel en Heemel, 1675, een overzicht met vertoningen van de oorlogen met Lodewijk XIII; Kornelia Bentivogli, 1650; Clorinde en Dambise, een herdersspel in de geest van Krul, 1640; Zabynaja of vermomde Loosheid, 1648, uit het Sp.; Jochem Jool, een grove, platte klucht; zie daar. Zijn Hollandts Rommelzootje vertoonde ‘de gantsche gelegenheyd van het benaaudt, ontzet en gewapent Amsterdam in 't jaar der Snaphaanen’, 1650. Hij dichtte een danklied op de overwinning van Tromp bij Duins, 1639, en bij dezelfde gelegenheid een spotlied op de Spanjaarden: Geuse-Bril op Paepse Neusen; daarna nog een victorielied en een Incarnatie ofte Tal-dicht, een tijdvers. In 1659 ter ere van De Ruyter: Fuunsche Beerejagt of de Luis op de Kam. En een opwekking aan Vondel om mee aan te dringen op nog scherper optreden in de Oostzee, onder de titel Morgen-Wekker. Grafschriften op Jan Zoet van A. Leeuw, J. Fransz, K. Verloove, J. v. Velzen e.a. |
|