Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Heinric van Veldeke]Veldeke, Heinric van -, edelman uit Spalbeke ten W. v. Hasselt in Loon, d.i. het tegenwoordige Belgisch Limburg; leenman van gravin Agnes van Loon, op wier verzoek hij ± 1170 zijn eerste werk dichtte, het Leven van Sint-Servaes, de beschermheilige van Maastricht. Hij volgde daarbij een Latijnse Vita; het gedicht is in het Middelnederlands bewaard; het verhaalt hoe Servatius bisschop van Tongeren werd en kort voor zijn dood naar Maastricht ging. Veldeke's overig werk is alleen in Mhd. vertaling bewaard. 't Voornaamste daarvan is zijn Eneïde, die hij uit het F. vertaalde ± 1175 aan het hof te Kleef. Want daar gaf hij toen het nog niet voltooide hs. te lezen aan Margareta van Kleef, de bruid van Lodewijk III, landgraaf van Thuringen. Aan diens hof is 't gedicht voltooid, na 1184 en voor 1190. De Eneïde was het voorbeeld van de toen moderne hoofse F. ridderromans tegenover de oudere, ruwere en meer heroïsche Chansons de geste. Door dit werk is Veldeke van zo grote betekenis geworden voor de D. epische poëzie. Al de daden en avonturen van de Trojaanse held Aeneas zijn beschreven, alsof hij een M.E. ridder was. De minne van Aeneas en Dido neemt er een veel en veel groter plaats in dan bij de Latijnse dichter Vergilius. Ook geeft hij in de Eneïde een beschrijving van het schitterende feest te Mainz, waar keizer Frederik Barbarossa zijn beide zonen tot ridder sloeg, 1184. Zo is Veldeke de eerste Mnl. dichter geweest, doch alleen Maerlant verwijst naar zijn Eneïde, waarschijnlijk omdat het Mnl. hs. verloren was gegaan. De beste uitgave van de Mhd. Eneïde is van Otto Behaghel, Heidelberg, 1882. Het gedicht was voltooid op aansporing van paltsgraaf Herman von Neuenburg, broer van de landgraaf van Thuringen; deze Herman werd in 1190 zelf landgraaf. De D. dichters prijzen Veldeke als hun voorbeeld; zo Godfried van Straatsburg en Wolfram van Eschenbach, de beroemde Hd. dichter van Parzifal, die hem eert als ‘der wîse man’. Ook Veldeke's minneliederen zijn alleen in verduitste vorm bewaard. Zij staan geheel onder de invloed van de toenmalige F. ridderlijke verering van de vrouw; door deze gedichten werd Veldeke het voorbeeld van de D. ‘Minnesinger’. Bij hem ook dadelijk reeds de bewondering voor de schone natuur. Monument te Maastricht. Over hem proefschrift van J. van Dam, Zur Vorgeschichte des höfischen Epos, 1923; in 1924 verscheen zijn studie Das Veldeke-Problem; in 1928 De letterkundige betekenis van Veldeke's Servatius. Studie over Van Veldeke met bloemlezing door L.J. Rogier, 1931. Studie van J. Notermans, Brugge 1928. En van Prof. van Mierlo, 1939. zie daar. In 1946 verscheen het proefschrift van Dr. D. Teusink: Das Verhältnis zwischen Veldekes Eneide und dem Alexanderlied. (Amsterdam.) Sint-Servatius werd door | |
[pagina 551]
| |
M. Koenen bewerkt, 1912. Th. Frings en Gabriele Schieb gaven in 1949 een nieuwe studie over V. Veldeke uit te Halle a.d. Saale; 3 delen. Een nieuwe tekstuitgave van Sint-Servaes werd in 1950 bezorgd door Dr. G.A. v. Es. |
|