[Trijntje Cornelis]
Trijntje Cornelis, klucht van Huygens, behandelt de avonturen van een Noordhollandse schippersvrouw te Antwerpen; zij wordt dronken gevoerd en wordt, van alles beroofd, weer wakker op een mestvaalt. Uitgegeven door Eymael. Zie ook Aegje. Het gedicht verscheen pas 1657 en opnieuw 1658 in de Korenbloemen. Huygens werd aangevallen als Zusannen-Konstantijn, 1658; opgenomen in de Bloemkrans van 1659. Pas in 1675 bleek, dat Joachim Oudaen de schrijver was. Bij de 2e uitgave van de Korenbloemen nam Huygens een gedicht op, Nood-Weer. Op gezag van Bilderdijk werd aangenomen, dat dit stuk een verdediging was tegen Oudaen, die weer antwoordde met Afkeer der Noodweer. Eymael heeft aangetoond, dat de Noodweer een verweer was tegen een lasterlijk gerucht.
De inhoud van 't verhaal is te vinden in de Decamerone; Huygens kwam met een geheel zelfstandige bewerking; een getrouwe navolging leverde W.D. Hooft in zijn Andrea de Piere, peerdekooper, 1628. De stof is ook te vinden in 't Leven en bedrijf van Clément Marot, door Jan Zoet uit het F. vertaald. Huygens schreef zijn klucht in 1653.
Voor 't eerst opgevoerd in 1951 en we] door het Nationaal Toneel van België; te 's-Gravenhage.