[toneelspelen]
toneelspelen, verboden door de Synode van Dordrecht, 1578. Altijd door bestreden door de Gereformeerde predikanten. In 1600 schreef George Nolthenius tegen het toneel; onder vele andere aanvallen is die van Ds. Wittewrongel van 1655 wel de ernstigste. Beantwoord door Vondel met zijn Tooneelschilt, 1661. Daarop volgde 1662 Tooneelschildsverplettering van een niet meer bekende schrijver. Van hetzelfde jaar is Koemans Schouwspels Beschouwing, een geschrift tegen Vondel, merkwaardig genoeg in de vorm van een toneelspel.
Nieuwe aanvallen kwamen van Ds. Casparus Streso, 1680; van Plancius, 1681; van Ds. Antoninus Sleidanus. Zij allen betogen, dat het toneel heidens van afkomst en uit den boze is; dat het land en volk bederft met zijn gruwelijke vertoningen en met zijn onzedelijke voorstellingen; dat niet de toneelspeler, doch de predikant moet optreden als zedenmeester.