[Matthijs Gansneb Tengnagel]
Tengnagel, Matthijs Gansneb -, 1613- ± 1657, dichtte 1640 de klucht van Frick in 't Veur-huis, in 1643 het blijspel De Spaensche Heidin; opgedragen aan Daniël Mostaert. Van 1639 is zijn Grove Roffel ofte Quartier des Amsterdamsche Maneschijn, gedicht over het leven in Amsterdam. Gevolgd door St. Nicolaes Milde gaven ofte het laatste quartier des Amsterdamsche Maneschijn, 1639; Amsterdamsche Lindebladen, 1640. Deze gedichten bevatten allerlei toespelingen op dichters en toneelspelers; in zijn uitvoerige werken toont Gansneb zich een pamfletschrijver. Het bekendst werd De Geest van Tengnagel in d'andere werelt by de verstorvene Poëten, 1652, met scherpe hekeling van hun werk. Zijn eigen boeken herhaaldelijk gedrukt. In tegenstelling met zijn andere geschriften is zijn prozaverhaal Het Leven van Constance een heel fatsoenlijk stuk. De Geest van Tengnagel is misschien van de uitgever Joh. Naeranus; hij plaatst 34 dichters in de hel; anderen, Hooft, Van Baerle, Mostart, Anna en Maria V. cher zijn in het Elyzeum. Over Tengnag een studie van Knuttel.