Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Jan Jansz. Starter]Starter, Jan Jansz. -, 1594-1626, geb. te Londen uit Engelse ouders, die 1607 waarschijnlijk om 't geloof uitgeweken zijn naar Amsterdam. In 1612 werd hij lid van de Eglantier, in 1614 was hij boekverkoper-uitgever te Leeuwarden. Hij trouwde daar met Nieske Heynisdr. In 1617 richtte hij de rederijkerskamer Och mocht het rijsen! op. Voor die Kamer dichtte hij twee tragi-comediën: Timbre de Cardone en Daraïde. Reeds in 1614 was hij begonnen met zijn Nieu Liedeken tot lof van Friesland: noyt schoonder Vrouspersonen
de blonde son bescheen.
Hij kreeg Ds. Bogerman, voorzitter der Synode van Dordrecht, tegen zich; in 1619 werd alle toneelspel in Leeuwarden verboden. In 1620 stierf de stadhouder Willem Lodewijk, door Starter verheerlijkt; de dichter gaf de strijd op en werd student te Franeker. Vandaar ging hij naar Amsterdam voor besprekingen met de uitgever Voscuyl, en hij bleef er. In 1621 werd Daraïde vertoond in de Academie en kwam de Friesche Lusthof uit, geprezen door Scriverius en Rodenburg en 23 anderen. Nu sloten in 1622 twintig Amsterdamse kooplui een contract met Starter, waarbij zij hem 12 Carolusguldens als vast honorarium toekenden voor liedjes en gedichten. Zijn gezin bleef in Franeker in benarde omstandigheden. Hij zelf gaf 1622 de vermeerderde Lusthof uit en voltooide Bredero's Angeniet. Hij dichtte een lofdicht op 't ontzet van Bergen-op-Zoom, op Frederik Hendrik, op de Amsterdamse schutters en op Prins Willem, 1623. Van 1624 is een Steek-Boekjen. zie daar. In 1625 was Starter ‘historieschrijver van den Grave Ernst van Mansfelt’; in 1626 vertoefde hij op diens huis Lauwenburch (aan de Elbe boven Hamburg); nog in 't zelfde jaar is hij gestorven in de oorlog. Daraïde is aan Amadis ontleend; de ingevoegde kluchtige tussenspelen zijn het beste, vooral de klucht van Jan Soetekouw en Neel Snaversnel. Het Kluchtigh Tafel-Spel van Melis Tyssen heeft 9 ingevlochten liederen; vergelijk Kluchtig-T'samen-gesang. Op het gebied der satire leverde Starter Den nieuwen Kuyper, ‘afbeeldende den staet van den tegenwoordighen tijd.’ Een ander tijdgedicht is De Lof van de Toback. Weer een ander de Menniste Vryagie. Bekend werd Starter door zijn aardige drink- en andere gezelschapsliederen, op de wijzen van Jacques Vredeman, musyckmeester te Leeuwarden; wel het meest gezongen: Is Bommelalire zoo groote geneughd.
Bekend werd hij ook met andere dichters; hij schreef in 1624 een loflied op de Minnedichten van Jacob Westerbaen. | |
[pagina 506]
| |
In 1862 gaf W. Eekhoff een bloemlezing van Starter uit met zijn levensgeschiedenis; in nieuwe spelling; in 1864 kwamen de volledige werken, uitgegeven door Van Vloten; in 1893 een bloemlezing door Dr. C.H.Ph. Meijer in 't Klassiek Lett. Pantheon. Zijn roem werd verduisterd door een vers in Camphuyzens Rijmen: Starters Boekbestraffing, 1627; daarin heette de Lusthof ‘dertel en ontuchtig.’ Dit oordeel werd opgenomen in Loosjes' roman van Maurits Lijnslager. Zie beneden. Starters lijfspreuk was ‘Leer volmaekt Natuer,’ maar later koos hij ‘Gonst baerd Nijd.’ Niet ten onrechte. In De geest van M. Gansneb Tengnagel in d'andere werelt, een schotschrift, leest men: 'k Sie de groote Bruyloft Hymen,
Starter, meen ik, die de maet
Van zijn staet verloor door rymen,
En moest sterven als soldaet.
Van Starters dood is verder niets bekend. Doch de 4e druk van de Lusthof, 1627, is gelijk aan de derde. Starter werd hard gevallen ‘over zijn dertel en ontuchtig Liedboek’ door Christoffel van Langerack, predikant te Harmelen, als Remonstrant ontslagen. Diens gedicht werd aangezien voor werk van Camphuyzen en in diens Stichtelyke Rymen opgenomen. Studie van J.N. Brouwer; zie Camph.; 1940. M.M. Kleerkoper gaf in 1911 de Bibliographie van Starters Werken uit. |
|