[Piëtisten]
Piëtisten, onder de Hervormden voorstanders van innerlijk godsdienstig leven, van vrome familiezin en van Zondagsviering. Ook zij hielden conventikels, maar zonder zich van de kerk los te maken, gelijk de Collegianten en Reformateurs deden. Piëtisme is er in de opvattingen van Cats en Huygens, maar vooral bij Gysbert Voet, 1585-1676, hoogleraar in de godgeleerdheid te Utrecht, die de gevoelens van Willem Teellinck verbreidde. Onder de dichters is Lodensteyn de voornaamste. Het streven is naar persoonlijke bekering en afkeer van de wereld. Zeer belangrijk voor de Nederlandse opvattingen ook Jean de Labadie en Anna Maria Schuermans. (L. pius = vroom.) Ook daarna bleef het piëtisme steeds levendig, b.v. zeer sterk ten tijde van het Réveil.