[Jan van der Noot]
Noot, Jan van der -, 1539-'95, was 1568 als balling in Londen. Hij was van adel, ‘patricius van Antwerpen’, geboren te Brecht; schepen der stad; streed tegen Spanje en Rome; Calvinist. Van der Noots eerste bundel gedichten, Het Bosken, is van ± 1568; er zijn psalmen in, deels naar Marot, deels naar Datheen. Het is onze eerste bundel lyrische Renaissance-gedichten. Zijn tweede bundel is Het Theatre oft Toonneel, 1568; ook hierin toont zich de invloed van Ronsard, vooral in de sonnetten en liedjes. Dan is er de Ode aen den Heere Casper van der Noot, Heere van Carloo, een bloedverwant, die gestreden had in de Slag bij Grevelingen, 1558. (In 1573 gesneuveld bij het Manpad.) Het Theatre is opgedragen aan Rogier Martens, opperburgemeester van Londen, met felle aanvallen tegen de R.K. kerk. Er zijn 11 sonnetten in over de verdorvenheid van Rome, vertaald naar Du Bellay; 6 andere sonnetten zijn naar Marot. De edelman in ballingschap werd brooddichter en weer katholiek; in 1576 schimpte hij op de ketters. Hij zwierf door Europa, kwam in 1578 te Parijs in aanraking met Dorat en Ronsard. Daar beval de gezant Ogier van Boesbeeck hem aan bij landvoogd Matthias en Van der Noot kon eindelijk naar Antwerpen terug. Daar dichtte hij een onderdanige ode aan Matthias en in 1580 den Lofsang van Brabant. Zich zelf vergelijkt hij in de opdracht bij Homerus, Virgilius en Petrarca. Hij had immers in 1579 zijn groot werk Olympias uitgegeven, een poging om zijn eigen leven in beeld te brengen als epos: ‘Olympia is het ideaal, waarnaar hij streefde en dat hij vereerde als Dante Beatrice en als Petrarca Laura vereerde’. Mercurius