die van alle andere oudere dichters. Opgedragen aan Antonides.
In 1675 kreeg Luyken een inslag en voegde hij zich bij Abraham Galenus en andere vromen, bij Reformateurs en Piëtisten. Hij kwam vooral onder invloed van Böhme. Nu is de eerste bundel, Jezus en de ziel, mystiek van inhoud, 1678; ook de volgende bundels zijn van dezelfde strekking, doch bevatten oorspronkelijk werk.
Jan Luyken werd 1682 weduwnaar; alleen zijn zoon Caspar bleef hem over. In 1699 ging hij buiten Haarlem wonen en in 1703 te Schellinkhout bij Hoorn. In plaats van schilder was hij etser geworden; bij zijn etsen voegde hij bijschriften: Voncken der Liefde Jezu, 1687; Spiegel van het Menselijk Bedrijf, 1694; Zedelijke en Stichtelijke Gezangen, 1704; Beschouwing der Wereld, 1708; Byekorf des Gemoeds, 1709; Onwaardige Wereld, 1710; Leerzaam Huisraad, 1711; Des Menschen Begin, Midden en Einde, 1712, alle met gedichten die dikwijls aan Vondel herinneren. Ze zijn het werk van een Christelijke, maar onkerkelijke mysticus.
Een levensbericht van Luyken door Dr. M. Sabbe in zijn uitgave van de Duytse Lier in het Pantheon.
Dr. Hylkema stelde een bloemlezing samen uit de Stichtelijke Verzen, 1904.
P. v. Eeghen en Van der Keilen gaven in 1905 Het Werk van Jan en Caspar Luyken uit. In 1941 Gedichten en Spreuken, ingeleid door Roel Houwink. Over Jan Luyken schreef P. van Eeghen, 1889.