[Cornelis Loots]
Loots, Cornelis -, 1765-1834, in 1796 makelaar te Amsterdam; anders dan zijn vrienden Kinker en Van Hall moest hij hard werken voor zijn brood. Ook droeg hij de zorg voor de nagelaten kinderen van zijn zwager Helmers. Desondanks was hij de dichter van heel wat goede verzen. Man der Verlichting. Zijn eerste grote gedicht is over Het Bijgeloof, 1796. Met Kinker werkte hij aan het ts. Sem, Cham en Japhet.
Vaderlands dichter als Helmers: De Overwinning bij Chatham, 1799. In later tijd: Lofzang op Fred. Hendrik. Vereerder van Socrates in zijn gedicht De Dwingelandij, 1800.
Hij schreef een gedicht tegen De Slavenhandel en vóór de ontvoogding van De Vrouw.
De Vrede van Amiens van 1802 verheerlijkte hij in zijn gedicht De Algemeene Vrede; met Kinker te zamen stelde hij een toneelspel op: De Vrede op 't Vaste Land. Van 1802 is ook zijn stuk De Volkswoede, ter ere van Jan de Witt. Dat over De Batavieren, 1805, wekte de verontwaardiging der Fransen; de eis om hem gevangen te nemen geweigerd door koning Lodewijk. Door al dit werk is Loots bij uitstek de dichter van de Bataafse Republiek: in 1808 werd hij lid van het Instituut van koning Lodewijk. Maar hij huldigde de Fransen niet. Hij behoort tot de Vrijheidsdichters: De Hollandsche Taal, 1810; Nederlands Verlossing, 1813; Lijkzang op Helmers; Lierzang tot Opwekking van de Nederlanders bij de terugkeer van Napoleon en De Slag bij Waterloo, 1815.
Zijn liefde voor zijn vaderstad Amsterdam komt treffend uit in Het Tweede Eeuwgetijde der Beurs, 1813, met een slotzang, die een gebed is.
Loots was een vereerder van Vondel, vooral om de Hekeldichten. Van 1818 is zijn