Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Mr. Jacob van Lennep]Lennep, Mr. Jacob van -, 1802-'68, zoon van David Jacob, was als student een tijdlang bij de leerlingen van Bilderdijk, doch weldra wendde hij zich van hem en Da Costa af. Deed als student met Dirk v. Hogendorp een voetreis door de Noordelijke provinciën, en maakte er gedichtjes op, 1823. Daarvan zijn Dagboekbladen uitgegeven door M. Elisabeth Kluit, 1942, onder de titel: Nederland in den goeden ouden tijd. Reeds vroeg kende hij naast de Hollandse en Franse dichters Ossian; Byron's Marino Faliero van 1820 vertaalde hij in 1822. In 1824 werd hij Mr. in de rechten en trouwde hij met Henriëtte Roëll; hij werd secretaris van curatoren van 't Athenaeum; in 1829 Rijksadvocaat. Hij heeft veel van zijn grootvader; ook hij hield van de 18e eeuw, maar de Romantiek boeide hem meer dan de Verlichting. Daarbij kwam een zeldzame zin voor scherts. In 1826 kwamen zijn Academische Idyllen, in 1827 zijn eerste bundel Gedichten met vertalingen van Byron en Scott. Het was ‘roof en diefstal,’ waarvan hij leefde, zo als hij zelf verklaarde in 1858 op het Brusselse Letterkundig Congres. Veel duidelijker bleek dit nog in de Nederlandsche Legenden, 1828-'31: Het Huis ter Leede, Adegild, Jacoba en Bertha en De Strijd met Vlaanderen, navolging van Scott. Toen Beets met zijn verhalende gedichten opkwam, erkende Van Lennep diens meerderheid op dit gebied. Maar toen was hij al een beroemd man, vooral ook door het toneelstuk Het Dorp aan de Grenzen tijdens de Belgische Opstand en door De Roem van Twintig Eeuwen. Hij werd ridder van de Ned. Leeuw, lid v.h. Instituut, 1832, en weldra een groot man onder de vrijmetselaren. Daarbij kwamen nu zijn historische romans in de stijl van Walter Scott. De Pleegzoon, 1833; De Roos van Dekama, 1836, Ferdinand Huyck, 1840, Onze Voorouders. Daarna kwamen nog een aantal schetsen als De Twee Amiralen, Eene Schaking in de 17e eeuw, Cornelia Vossius. Van 1840 is de navolging van Southey: Hoe loopt de Dusse langs het hol van Neander, staaltje van technische vaardigheid, evenals de E-Legende, zie A-Saga. Van 1842 is het leerdicht De Bouwkunst. Op toneelgebied wijdde Van Lennep zijn krachten aan de kamer ‘Achilles.’ Hij schreef verder 5 opera's, o.a. Saffo, 1834, om zijn vriend J.B. v. Bree in de gelegenheid te stellen, muziek te schrijven bij een groot werk. In 1851 schreef hij een harlekinade, een dramaballet in verzen, ‘rijk aan onwaarschijnlijkheden’, De betooverde viool of het Bloemen-oproer, naar een E. voorbeeld. Maar wat bedoeld was als een kasstuk, werd een schadepost. Zijn Droom in Californië was een kluchtspel in proza, met zang, over de goudkoorts. Van meer betekenis waren zijn historische spelen. Ruwaardes Geertruida speelt in Dordrecht, 1063; het stuk is van 1846. De Stichting van Batavia, 1858. De Vrouwe van Waardenburg, d.i. Katharina van Egmond, weduwe van Arkel; een dra- | |
[pagina 302]
| |
ma uit 1601, in proza. Een Amsterdamsche jongen of het Buskruitverraad van 1622, Van Lenneps beste stuk, met Veltman in de verradersrol; in proza, 1859. Met De Bull had Van Lennep in 1850 het treurspel De Val van Jeruzalem in verzen gedicht voor de Kamer Achilles. Op verzoek van Peters gaf hij in 1852 een vertaling van Shakespeare's Romeo en Julia, ten einde te ontkomen aan de jammerlijke verknoeiing van Ducis. In 1853 kwam er alzo een echte Shakespearevertolking op het toneel, de eerste na De Dolle Bruiloft van Sybant van 1654. In 1854 voegde Van Lennep er Othello bij. In 1855 Filoktetes op 't eiland Lemnos, een navolging van van Sophocles. Naast dit werk gelegenheidsstukken. Een Amsterdamsche winteravond in 1632 voor het 2e eeuwfeest van het Athenaeum; Vondels droom bij het 2e eeuwfeest van de Schouwburg, 1838; Een dichter aan de Bank van lening bij de onthulling van Vondels standbeeld, 1867; Van Lennep was de voorzitter van de feestcommissie. In 1852 gaf hij zijn Dramatische Werken uit, ‘met kritische beschouwingen’. Daarbij: Marino Faliero van Byron, Fiësko van Schiller, Het Dorp aan en Het Dorp over de Grenzen, Vondels Droom, Romeo en Julia en Othello. Hij moedigde jonge talenten aan, hielp bv. Hofdijk voort. Zelf gaf hij in 1848 nog een nieuwe ‘Ned. legende’ uit, Eduard van Gelre. Van 1853-'56 was hij lid der Tweede Kamer; hij was de grote voorstander van de Duinwaterleiding te Amsterdam en van de doorgraving van Holland op zijn Smalst; met Schimmel en De Bull benoemde de Koning hem in een commissie van onderzoek tot verbetering van het toneel, 1851. Maar hij wekte ergernis door zijn Vermakelijke Vaderlandsche Gesch., 1854. Van 1850 is zijn historische roman Elizabeth Musch; in 1866 kwam Klaasje Zevenster en vroeg Huet: Ernst of Kortswijl? Dit ‘marionettenspel’ bracht Van Lennep ƒ5000 op, maar deed aan zijn naam geen goed. Hij hield nu eenmaal van een grapje, zoals ook blijkt uit zijn Alledaagsche bokken in het gesprek en veel meer nog in zijn verhaal van De Trojaansche Oorlog, 1852. In 1855 was hij begonnen m.e. uitvoerig verhaal v. Vondels Leven en hij is de man, die de eerste wetenschappelijke uitgave van Vondels Werken tot stand bracht, 1850-'68. Bovendien had hij geschreven: Voornaamste Geschiedenissen van Nederland, 1845-'49; Merkwaardige Kasteelen, met Hofdijk, 1852; Zeemans-Woordenboek, 1856; Het Leven van Mr. C. en Mr. D.J. v. Lennep, 1861-'62; Vermakelijke Spraakkunst, 1865. Met J. ter Gouw gaf Van Lennep drie delen uit over De Uithangteekens 1867, en één deel over de Opschriften 1869, in verband met geschiedenis en volksleven. De jongeren vereerden hem; De Genestet huldigde hem in 1846 met Morgen is mijn dichter jarig; 40 jaar lang is hij de gevierde schrijver gebleven. De 18e eeuw kende hij het best, vandaar is Ferdinand Huyck het meest geslaagd. Hij is de meest romantische van alle Ned. schrijvers, geestig en onderhoudend, zo als bv. in de Mijmeringen in en over Amsterdam in zijn almanak Holland. Deze verscheen 1849-'66. Onder Van Lenneps gedichten Zeemansliedjes. Hij was ook de man, die Eduard Douwes Dekker in 1860 hielp aan een uitgever voor Max Havelaar. Maar hij zorgde er voor, dat de uitgave zo hoog in prijs was, dat het boek niet kwam in handen van het volk. Hij verving de namen door stippeltjes. Multatuli kwam daar heftig tegen op. Doch Van Lennep had het handschrift gekocht en al was dit naar de opvatting van Douwes Dekker enkel een kwestie van vorm, deze verloor in 1861 het proces. A.J. de Bull schreef 1869 een Levensschets. |
|