[Pieter Langendijk]
Langendijk, Pieter -, 1683-1756, verloor zijn vader, toen hij 6 jaar oud was; zijn moeder leidde een verkwistend leven. Zijn vader was een metselaar uit de streek, waaraan hij zijn naam ontleende; hij had zich te Haarlem gevestigd.
Pieter kwam onder leiding van Willem Sewel, taalgeleerde te Amsterdam. Maar hij werd wever en patroontekenaar; ging 1721 met zijn moeder te Haarlem wonen. Weldra werd hij factor van Trou moet blijcken, 1721-'56. De moeder stierf 1727, maar met zijn vrouw, Joanetta Sennepart, trof hij het niet beter. Zij † 1739. Ook daarna bleef het tobben; in 1747 moest Langendijk zijn boeken en prenten verkopen. Eindelijk kreeg hij een kosteloze plaats in het Stedelijk Proveniershuis; daarvoor moest hij dienst doen als Stads Historieschrijver.
Op 16-jarige leeftijd schreef hij zijn eerste toneelstuk, Don Quichot op de bruiloft van Kamacho; daardoor kwam hij in kennis met Ludolf Smids, Laurens Bake en Daniël Willink. Hij schreef bruiloftsdichten en burleske poëzie, b.v. een Boertige Beschrijving van aen Amsterdamschen Schouwburg, waarin een sterk komisch verhaal van de vertoning van Aran en Titus. Verder:
De Aeneas van Virgilius in zyn Zondags Pak. Doch alleen door zijn kluchten en blijspelen bleef Langendijk leven: Het Wederzyds Huwelyks Bedrog; De Zwetser, 1712, die overeenkomt met De Mof van I. Vos; Krelis Louwen, een dronken boer, die zich laat aanleunen dat hij Alexander de Grote is; De Wiskunstenaars, 1715; Quincampoix, een beeld van de windhandel evenals Arlequin Actionist, 1720; Xantippe, klassieke stof voor 't eerst als blijspel bewerkt, wat hij ook in zijn Papirius deed. Langendijks voornaamste werk is Spiegel der Vaderlandsche Kooplieden. In dit blijspel munt hij uit; zijn vertaling van Cato van Addison, 1715, is van geen betekenis. Als blijspeldichter staat Langendijk onder invloed van Molière, maar bij hem moet het blijspel dienen tot opleiding tot deugd. Hij staat naast Asselijn en Bernagie. Nog in onze tijd worden zijn stukken vertoond. Langendijk gaf ook een Beschrijving van Kleef uit, 1747. En De Graaven van Holland in jaardichten beschreven, 1745. Zijn geschiedenis van De Stad Haarlem werd 1765 uitgegeven. Hij deed met hekeldichten mee aan de Poëtenoorlog van 1713; hij dichtte herders-, veld- en visserszangen.
Langendijks leven beschreven in het uitvoerige proefschrift van Dr. C.P. Ch. Meijer, 1891, en door F.M. Mehler, 1892.