Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Willem Kloos]Kloos, Willem -, 1859-1938, studeerde in de klassieke letteren, gaf in 1882 de gedichten van Jacques Perk uit met een voorrede van Vosmaer; alleen de Spectator vond het werk mooi. Richtte 1885 De Nieuwe Gids op, met Frederik van Eeden, Albert Verwey, Frank van der Goes en Willem Paap. Kloos vooral trad zeer scherp op tegen de ‘dichtertaal’ van mannen als Beets en Ten Kate en Schaepman, tegen rhetoriek en valse of versleten beeldspraak. Zijn opvattingen zijn die van Shelley, aan wie hij ook zijn stelling ontleende: ‘Kunst is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. Kloos was de theoreticus van de Beweging van Tachtig en tevens de dichter van ontroerende Verzen. Met Albert Verwey stelde hij het ‘verhaal van Sicilië’ Julia samen; 1885; zie daar. Hij schreef de Inleiding tot de gedichten van Jacques Perk met de opzienbarende verheerlijking, ja vergoddelijking der Poëzie, en hij dichtte: Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten
En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon
Over my-zelf en 't al, naar rijks-geboôn
Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.
Van de poëzie schreef hij: ‘Geen genegenheid is zij, maar een hartstocht, geen bemoediging, maar een dronkenschap, ....een gloed en een verlangen, een gezicht en een verheffing, een wil en een daad, waarbuiten geen waarachtig heil voor den mensch te vinden is....’ Naast zijn sonnetten Okeanos, naar de vorm epische fragmenten, Rhodopis, 1879 en Sappho, naar de vorm dramatische stukken; alles in wezen lyrisch. In de eerste bundel Verzen, 1894, bovendien nog de felle scheldsonnetten; toen juist hadden Van Deyssel, Verwey en Van Eeden de Nieuwe Gids verlaten. Zijn kritieken gebundeld als Veertien Jaar Literatuurgeschiedenis, later Nieuwe Literatuurgeschiedenis en Letterkundige Inzichten en Vergezichten, 1916-'38, 28 delen. Zijn eigen sonnetten maakten grote opgang; uitgegeven in 1894 als Verzen; 1902 en '13 gevolgd door Verzen II en III. Verder schreef Kloos Een Daad van eenvoudige Rechtvaardigheid, studie over de schrijvers der 18e eeuw, 1909, en bloemlezingen uit Feith en Bilderdijk. Als criticus leverde hij baanbrekend werk tot ± 1890; daarna is het herhaling van het vroegere betoog, soms met een zeldzame ongelijkheid; Aletrino, Gorter, Verwey hooggeprezen, later fel aangevallen. In 1909 kwam hij nog eens op Jacques Perk terug; Perk en zijn beteekenis in de historie der Ned. Literatuur, met de oude aanvallen op de predikantenpoëzie en op Jonckbloet. Kloos trouwde in 1900 met Jeanne Reyneke van Stuwe. De Liefdesbrieven (Juni '98-Sept. '99). Zij gaf in 1947 uit Het menschelijke beeld van Kloos, vernietigend beoordeeld door Greshoff. Monografie over de dichter van Dr. K.H. de Raaf, 1934; en van Aug. Heyting, 1938: Kloos in de lijst van zijn tijd. Van 1934 Max Kyzer, Kloos, Zijn binnengedachten. Van 1931 Kloos en de Dichtkunst, door Khouw Bian Tie. Over Het conflict tussen Kloos en Van Eeden schreef 's-Gravesande, 1947, en G. Stuiveling in de Steekproeven van 1950. Zie ook F. Smit Kleine. Kloos werd eershalve doctor. |
|