Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[huispoëet]huispoëet, in de M.E. de meistreel in dienst van een bepaalde heer; sedert de 17e eeuw, bv. Jan Vos, de beschermeling van Joan Huydecoper van Maarsseveen; zie Maecenas. Huygens dacht al niet vriendelijk over de brooddichters, die leven moesten van hun lof- en rouwverzen. Hij tekent zulk een allgemeen Poëet in een van zijn zedeprinten: Hij is een krakend wiel, dat stadich maelt en knarst,
Van all dat in hem leeft zijn d'herssenen 'tverwarst,
De Maegh het onverzienst, 't vermoedste Tong en Longer;
Een Waersegger, van dorst, een Logenaer, van honger;
Een aller paerden Sael; een kruijper inder daedt,
Een vlieger soo hij meent; een muffer waer hij gaet;
Een suffer waer hij sitt; een allgereedt bedichter
Van rouw, van vrolickheit; een haestigh woorden-vlichter.
In de Spiegel der Vad. Kooplieden treedt Rymer op als huispoëet; in Van Lenneps Ferdinand Huyck Lucas Helding. |
|