[Eduard Hoornik]
Hoornik, Eduard -, geb. 1910 te 's-Gravenhage, begon als R.K. dichter van verschillende bundels. Hij beschreef het leven van Amsterdam in 't epische gedicht Mattheus, 1938, waarvoor hij de Van der Hoogtprijs ontving. Steenen, 1939. Hoornik was journalist bij De Tijd; 1933-'43 bij 't Handelsblad. Sedert 1948 red. v. 't Alg. Dagblad. Medewerker van De Vrije Bladen, Helikon en Groot Nederland; leider van het nieuwe ts. voor jongeren, Werk, dat slechts één jaar bestaan heeft, 1939. Schrijver van een studie over Greshoff, 1939. In 1940 de leider van Meulenhoff's nieuwe kunsttijdschrift Criterium; dit wil ‘aan de toenemende verwording paal en perk stellen.’
Hoornik gaf in 1940 uit: Tafelronde, studies over jonge dichters, en een verzenbundel De Erfgenaam, ook 1940. In 1941 een bloemlezing uit eigen werk. In 1945 Doodenherdenking, een rede; in 1948 Ex Tenebris ((Uit de Duisternis); dit is onder de indruk van de langdurige gevangenschap in Buchenwald en Dachau.
De Verzamelde Gedichten, uitgegeven met een voorwoord van Bloem, 1951.