[Den Haag]
Haag, Den -, getekend door Huygens in zijn Voorhout, 1621. Van 1651 is Hofwyck, van 1667 De Zeestraat. Cats beschreef het leven op Sorgh-vliet, b.v. in zijn Ouderdom, Buitenleven en Hof-gedachten; Westerbaen bezong zijn buiten Ockenburgh, 1653. Jacob van der Does maakte 1668 een gedicht op 's-Gravenhage; C. Droste op De Haegsche Kermis, 1710, naamloos; J.C. v.d. Kasteele op Het 's-Gravenhaagsche Bosch, 1821. Het Haagse Bos ook bezongen door Jacob van Lennep, in de 4e zang van Jacoba en Bertha, 1827. Potgieter wijdde er twee gedichten aan, Aan d'Ingang en Aan d'Uitgang.
Van Jonckbloet was de naamloze Physiologie van Den Haag, 1843, gevolgd door de Physiologie door een Buitenman (E.W. v. Dam van Isselt), 1844.
Arnold Ising gaf Haagsche Schetsen uit, 3 delen, 1877-'88. De Haagsche Omtrekken van Damas, d.i. F. Hogendorp, zijn van 1886-'87. Piet Vluchtig gaf in 1883 zijn Haagsche hopjes uit.
Gerard Kellers Neteldoekjes, 1854, openbaren de fatsoenlijke armoede van een Haags ambtenaarsgezin; zijn Geschiedenis van een dubbeltje schetst bureaucratische kleingeestigheid.
Mr. G.H. Betz schreef een studie over Het Haagsche Leven in de 2e helft der 17e eeuw.
Zie de volgende artikelen.