Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Guido Gezelle]Gezelle, Guido -, 1830-'99, uit Brugge, priester 1854, Vlaams dichter, bemind bij zijn leerlingen als ‘leraar van Poësis’ aan 't seminarie van Roeselare, 1857. Afgezet 1859 en aan hetzelfde seminarie aangesteld als ‘surveillant du pensionnat,’ opzichter over de inwonende jongelui. In 1860 overgeplaatst naar Brugge; 1872 ‘onderpaster’ te Kortrijk, waar hij werkzaam bleef tot 1899. In April van dat jaar werd hij bestuurder van het klooster van de Engelse Augustijner kanunnikessen te Brugge. Na de moeilijkheden te Roeselare zweeg Gezelle als dichter volle dertig jaar, schreef zijn leerling en vereerder Hugo Verriest. Die moeilijkheden worden toegeschreven aan de tegenwerking der kerkelijke overheid, die de Vlaamse Beweging ongezind was. In zijn studie van 1926 wees Urbain van de Voorde op een andere mogelijkheid. zie daar. De liefde voor het Vlaams bracht Gezelle in 1865 tot de stichting van het volkstijdschrift Rond den Heerd, 1865-'71. Met De Bo werkte hij aan de samenstelling van het Westvlaams Idioticon, 1873. Met Dr. Karel de Gheldere in briefwisseling ontstond het ‘wisselgedicht’ De Nachtegale, van elk der beide dichters bij beurten een couplet, 1881. Maar verder leefde hij eenzaam te Kortrijk, tot de geest weer vaardig over hem werd: Tijdkrans, 1893; Rijmsnoer 1896. Daarin toont Gezelle zich de grootste der Vlaamse lyrische dichters, de Westvlaamse ‘particularist.’ Toen pas werd hij bekend. Zijn Vlaamsche Dichtoefeningen en Kerkhofblommen zijn reeds van 1858. Hij verheerlijkt in zijn gedichten zijn geloof en daarnaast de schoonheid van het land en de taal van Vlaanderen: De Vlaamsche tale is wonderzoet,
Voor die heur geen geweld en doet,
Maar rusten laat in 't herte, alwaar
Ze onmondig leefde en sliep te gaar,
Totdat ze, eens wakker, vrij en vrank,
Te monde uitgaat heur vrijen gank.
(Kleengedichtjes.)
Uit Rond den Heerd afzonderlijk uitgegeven Uitstap in de Warande, beschrijving van dieren; Ring van het Kerkelijk Jaar, de godsdienstige feesten. In zijn Gedichten, Gezangen en Gebeden vindt men de uiting van zijn leed in de dagen van miskenning, 1862, uitgegeven door Hugo Verriest en andere leerlingen. Zijn vader was boomkweker bij een van de Brugse poorten; het huis nu ingericht als Museum. Voor alles is Gezelle de natuurdichter: Het schrijverke, 1856, Het ruischen van het ranke riet, 1857, in een Westvlaams, vaak op eigen hand. Zijn liefde voor taal en volksleven toonde zich in een paar kleine tijdschriften: Loquela, 1881-'95, en Biekorf, 1890. En met die Westvlaamse taal tovert hij ook weer in de laatste bundels: Bonte abeelen. Maar daarnaast ook heel wat gerijmel. De dichter stierf te Brugge, waar ook zijn standbeeld staat. Gezelle werd in Nederland bekend door een Gidsartikel van Pol de Mont in 1897; in België door Hugo Verriest en zijn broer Prof. Dr. G. Verriest. Aleida Nijland gaf in 1904 een bloemlezing uit, in 2 maanden uitverkocht. Zie ook Walgrave. In Z. Nederland werd hem pas in 1896 de eerste hulde gebracht in Van Nu en Straks. Van zijn leerlingen hield Dr. Verriest de ‘aansprake’ op zijn ‘eredag’ te Kortrijk, 1902. Over Gezelle een studie van A. Walgrave, 1923-'24 en van Bernard Verhoeven, 1930; verder van Mw. Roland Holst, 1931; van Ab Visser, 1949. Zijn eigen werk verscheen van 1903-'5 te Amsterdam in 13 delen; van 1930-'35 kwam er een Jubileumuitgave in 18 delen, met onuitgegeven verzen en brieven. F. Bauer kwam in 1931 met Uit Gezelles Leven en Werk. Zie ook Zantekoorn. Over Gezelle's Eros (de leraarstijd te Roeselare) | |
[pagina 177]
| |
Urbain v.d. Voorde. Gezelle's Prozawerken verschenen in 1943. Gezelle vertaalde o.a. van Longfellow Hiawatha in verzen en De Doolaards in proza. In 1949 een studie van Ab. Visser over Gezelle, mens en dichter. Navolgers: K. de Gheldere, E. van Oye, Hugo Verriest, Rodenbach, Lod. Mercelis, Jac. Lenaerts, Aug. Cuppens, J.M. Winters, Caesar Gezelle, René de Clercq, Alice Nahon en Omer de Laey. In 1860 verschenen Alcune Poesie de' poeti celesti, Rollario, d.i. te Roeselare. Het was een verzameling Latijnse, Italiaanse en Spaanse gedichten met vertaling, door Alois Walgrave, Gezelle en Eug. v. Oye. |
|