[Jeremias de Decker]
Decker, Jeremias de -, 1610-'66, Ned. lierdichter. Al zijn Rym-Oeffeningen werden 1726 uitgegeven door M. Brouërius van Nidek, met het Leven des Schrijvers vermeerderd, en met de lofdichten van Westerbaen, J. Oudaan en H. Sweerds. De Decker was afkomstig uit Antwerpen; zijn ouders vestigden zich eerst in Dordrecht, waar Jeremias geboren werd en daarna te Amsterdam. Er werd hard gewerkt in het gezin, maar Jeremias vond gelegenheid om zonder meester L., It., E. en F. te leren. Hij begon met vertalingen: de Psalmen, de Klaagliederen, Horatius en het L. treurspel Baptistes (De Doper) van Buchanan, 1652. Een reeks godsdienstige gedichten heet Goede Vrydagh; zijn Lof der Geldzucht is een ironisch hekeldicht. Hij is een van de eerste beoefenaren van de huiselijke poëzie. Zo zacht als hij zich daarin toont, zo fel is hij in zijn afschuw van Rome, geestverwant van Westerbaen. De Decker is een volgeling van Huygens en Cats. Maar hij was een arme kruidenier en kon zijn vleugels niet uitslaan. Hij bleef ongetrouwd. In zijn Puntdichten volgt hij Huygens; zijn Lof der Geldzucht is ontleend aan Lof der Zotheid van Erasmus. Rembrandt schilderde zijn portret; Vondel prees zijn ‘cierlyke netheit’; Jeronimo de Vries beschreef zijn leven, 1807; J. Karsemeijer gaf in 1935 een studie over hem uit.
Jeremias de Decker zelf prees Cats en zei:
Dat Cats alleen door zijn gedicht
Meer blinde zielen brogt tot licht,
Meer dartelen tot schamen,
Als al ons' Dichters samen.