[blijspel]
blijspel, dramatisch werk, waarbij niet zo als in het treurspel de hoofdpersoon strijdend ondergaat, doch waarvan de stof genomen wordt uit het dagelijks leven. Klassieke voorbeelden Aristophanes en Plautus. Bij ons pas sedert de 17e eeuw: Bredero, Hooft, Asselijn; Huygens, Trijntje Cornelis. 18e eeuw: Langendijk; 19e eeuw Helvetius v.d. Bergh, Lodewijk Mulder, De Koo, Justus van Maurik, van Eeden; 20ste eeuw Mw. Simons-Mees.
Tot het blijspel behoren ook de sotternieën der 14e eeuw, gevolgd door de cluten of cluyten der 15e eeuw, de esbatementen der Rederijkers en de kluchten sedert de 17e eeuw, die alle vrolijke of hekelende taferelen uit het dagelijks volksleven op het toneel brengen. Zie op deze woorden.