Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Amsterdam]Amsterdam, voor 't eerst bezongen in een loflied van Spieghel. Het ware onderwerp van Vondels Gysbreght. Vondel verheerlijkte zijn stad: Aen d'Aemstel en aen 't Y,
daer doet sich heerlyck ope
Zij die als Keizerin
de kroon draegt van Europe. (1631).
Hij bezong alle belangrijke en vele bijzondere gebeurtenissen. Het begon al met de Hymnus over de Scheepsvaert van 1613. Verder: Lof der Zeevaert, 1623; Amsteldams Wellekomst aen Frederick Henrick, 1628; Op Amstelredam; Inwying der doorluchtige Schoole, 1632; Gysbreght van Aemstel, 1637; Op de blyde incomste van Maria de Medicis, 1638; Op het Oostindisch Huis, 1638; Henriette Maria t'Amsterdam, 1642; Aen de Beurs van Amsterdam, 1643; Aen de Blokhuizen van Amsterdam, 1650; Inwydinge van 't Stadthuis, 1655, een groots gedicht; Vrye Zeevaert naar Oosten, 1658; Zeemagazyn, 1658; De bruiloft van den Teems en Aemstel, 1660; De Ridderschap Van Amsterdam, 1660; Ter blyde maeltyt voor Maximiliaen Henrik, 1662; De zee-triomf der vrye Nederlanden, 1666 en alle andere gedichten op de grote zeeslagen en zeehelden in de Engelse oorlogen; gedichten ook op veel Amsterdammers. In 1671 kwam de uitvoerigste verheerlijking der stad van de hand van Vondels leerling Antonides: De Ystroom. Toen stond Amsterdam op het toppunt van zijn macht; Antonides uitte zijn bewondering in vier boeken in statige alexandrijnen; Romeyn de Hooghe tekende er zijn overladen prenten bij. En ander stroomdicht is de Roemster van den Aemstel door Campanus of Van Velden, ± 1627. Ook Huygens bezong Amsterdam in zijn Stedestemmen, waar de Stedemaagd sprekend optreedt, 1624: Roemt Roomen, prijst Parijs,
kraeyt Cairos heerlickheit:
Die schricklickstGa naar voetnoot1) van mij swijght,
heeft aller best geseit.
Een hooggestemd loflied is Het Gekroonde Amsterdam, 1648, van Reyer Anslo; zie daar. In de 17e eeuw is de stad met liefde en bewondering vijfmaal beschreven: Pontanus, Fokkens, Dapper, Van Domselaar en de Duitser Von Zesen. In 1709 verscheen Jan de Regts gedicht Lof van Amsteldam. Zie ook Thomas Arendsz. De schoonheid van Amsterdam en omgeving bezongen door Daniël Willink, 1676-1722, schrijver ook van de Amstellandsche Arcadia, pas 1737 uitgegeven. Van 1755 is het stroomdicht De Amstelstroom van N.S. van Winter. Amsterdam, bezongen in de dagen der ver- | |
[pagina 20]
| |
nedering van de Franse Tijd door Helmers. In zijn gedichten Aen het Vaderland, 1799, en Amsterdam stelt hij zich voor dat de roemrijke stad onder water bedolven is. In de 19e eeuw vooral Potgieter met zijn Rijksmuseum, en in gedichten: Halveeeuws-wake, Haesje Claesdochter, 't Uurwerk van 't Metalen Kruis, 't Nieuwe Tolhuis enz. Het Amsterdamse leven uit de moderne tijd beschreven in Diamantstad van Heijermans en in Querido's Jordaan; in het Geslacht der Santellano's van Joost Mendes; in De Klop op de Deur van Ina Boudier-Bakker. Amsterdam bezongen, bloemlezing van H. v.d. Bijll, Han Hoekstra en Jac. v. Hattum, 1948. |
|