[Aan den Rijn]
Aan den Rijn, in de lente van 1820, de bekende ode van Borger. Voorgedragen bij alle gelegenheden, o.a. op het avondje van de Familie Stastok door Mw. Dorbeen. Geparodiëerd, o.a. door Hekkarpi, d.i. H.J. Prakke, in de Almanak voor Holl. blijgeestigen, 1861. Deze parodie werd weldra meer voorgedragen dan de Ode zelf.
Zoo rust dan eindlijk 't lastig vrouwtje,
Van razen en van kijven moê,
En sloot de god des slaaps mijn boutje
Haar kleine ligtgrijze oogjes toe.