Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdWijck, jhr. Herman Constantijn van der-,1815-1889, vanaf 1836 Indisch ambtenaar, klom op tot resident van Soerabaja en eindigde zijn carrière als lid van de Raad van Indië. Hij schreef in 1865 het vlugschrift Onze Koloniale staatkunde, ‘een beroep op het Nederlandse volk’ ('s-Gravenhage: Martinus Nijhoff). Een passage uit dit werk wordt door m. overgenomen in Idee 540, waarbij hij vraagt of Havelaar niet geschrapt moet worden ‘van de lange lyst der veroordeelden’. Het citaat luidt: ‘Heeft de stryd op koloniaal gebied, wel bezien, niet de meeste overeenkomst met dien van rovers, die het over de verdeling van den buit niet eens kunnen worden? En wie zyn hier de schuldigen? Het gehele Nederlandse Volk, staatslieden en volksvertegenwoordigers, behouders en liberalen - zy mogen in de oppositie of in 't bewind geweest zyn - kooplieden en belastingschuldigen, vromen en onvromen, ik die deze regelen schryf, en gy die ze leest (zo ge Nederlander zyt) wy allen hebben ons deel in die schuld...’ (vw iii, p. 379) Van der Wijck verklaart in dit schotschrift niet tot een bepaalde partij te behoren. Hij vreest binnen afzienbare tijd een revolutie op Java, veroorzaakt door het *batig saldo. Om deze revolutie te voorkomen, raadt hij de instelling aan van een wetgevende raad, die de gouverneur-generaal dagelijks kan raadplegen. Hij noemt de toestand gevaarlijk en herinnert aan de klewangwettende krijgszangen (Max Havelaar, vw i, p. 294) en de huiveringwekkende ‘Vloekzang’ (*Laatste dag). Hij ziet een oplossing in: individueel grondbezit, intrekking van de gouvernements-cultuur, belasting in geld, afschaffing der herendiensten, afschaffing van de opiumpacht, verhoging van de bezoldiging der inlandse hoofden. De tijd voor de afschaffing van de rottingslagen achtte hij, evenals m., nog niet gekomen (*Escobarse huichelary). m. schrijft in Idee 540 dat hij de waarheid van dit boek ‘over het geheel’ ten volle kan beamen. Van Wijcks brochure werd beantwoord door S.E.W. Roorda van Eysinga in diens Eene ontleding van ‘Onze Koloniale Staatkunde’ (Amsterdam, 1865). |
|