Woordgeslacht,
In de Minnebrieven wijst m. het woordgeslacht van de hand als iets dat in werkelijkheid niet bestaat of zou niet moeten bestaan:
‘Ja, ze zouden dien helen mannelyken en vrouwelyken winkel, die tot niets dient, aan een kant doen - en dat doe ik voortaan - om te luisteren: hoe men spreekt, in plaats van te zien: hoe men goed schryft...’ (vw ii, p. 119)
Dit onderwerp behandelt hij verder in de Ideeën (bijv. Idee 40, vw ii, p. 317) en in de Divagatiën (vw v, p. 375-376).