Willème, De heer C. en Madame-,
in 1866 de huisbaas van Tine en de kinderen in Brussel. Van daar vluchtten zij in maart van dat jaar naar Amsterdam. Op 14 augustus 1866 schrijft C. Willème verontwaardigd dat hij m. tot in Amsterdam zal vervolgen om hem de huurschuld te laten voldoen (vw xi, p. 660). Op 8 mei 1876 is er sprake van een reis van Mimi naar Brussel, ‘om daar een schuld te regelen van 10 jaar oud’. ‘Dit is geen eerlykheid tout court maar men heeft daar koffers van my, waarin o.a. brieven en papieren.’, schrijft m. op 8 mei 1876 aan G.L. Funke (vw xviii, p. 356).
Toch is toen de schuld nog niet afgedaan. In maart 1878 verzoekt m. Mimi haar geld niet ter aflossing daarvan te gebruiken (6 maart 1878, vw xix, p. 262), nadat Willème begin februari 1878 opnieuw had verzocht tot betaling (vw xix, p. 56). In februari 1879 wordt melding gemaakt van een regeling tot ‘finale kwyting’ (brief aan Mimi d.d. 16 februari 1879, vw xix, p. 685). Pas in het najaar van 1880 heeft m. de schuld, die inmiddels is opgelopen tot f 1600,-, betaald (brief aan J. van der Hoeven d.d. 28 september 1880, vw xx, p. 505). De herhaalde aandacht voor deze zaak in de brieven tussen m. en Mimi heeft geleid tot de speculatie dat Willème in het bezit was van - mogelijk compromitterende - brieven van Mimi (cf. vw xviii, p. 177-178).