Vox populi, vox Dei,
(Lat. de volksstem is de stem van God, d.i. gebiedend, almachtig) In Over Specialiteiten schrijft m. dat men met deze spreuk ‘z'n God 'n vreemd kompliment’ maakt:
‘Een zonderlinge eer voorwaar - en voor 'n God nogal! - homogeen te worden verklaard met kannibalen, rovers, heksenbranders, stommeriken, aanhangers van oudwyvenpraatjes, gelovers, verstandmoorders, enz. enz.’ (vw v, p. 575)
In een democratie is de ‘Vox Dei heel ónalmachtig’ onderworpen aan ‘de wetten der waarschynlykheidsrekening’ en heeft dus niet het recht ‘hoger toon aan te slaan dan de Aard der dingen toelaat’, schrijft m. verder (vw v, p. 609). Het gezegde zou enige bruikbare zin hebben, betoogt hij, als er kans bestond om de volkswil zuiver te leren kennen en ‘als niet die wil verbasterd was’ (vw v, p. 607).