Vliet, Leonard (van Woudrichem) van-,
vertrok in 1840 naar Indië, waar hij procureur werd bij de Raad van Justitie te Soerabaja. Na zijn ontslag in 1842, vertrok hij naar Java waar hij werd aangenomen in dienst van generaal Cleerens, resident van Preanger. Na enkele dagen werd hij al uit die residentie verbannen. Toen hij Cleerens aanklaagde, kwam hij in geding met het gouvernement. Over deze kwestie publiceerde hij Bijdragen tot de kennis der Oostindische bezittingen (Rotterdam, 1846).
Toen Van Vliet zich beklaagde over het Indisch bestuur ‘werd zyn zaak terstond openbaar’, schrijft m., terwijl over Havelaar gezwegen wordt (Over Vryen Arbeid, vw ii, p. 188). Mimi vertelt in haar dagboek hoe m. haar in 1872 over Van Vliet verhaalde. Van Vliet zou Cleerens tegen zich in het harnas gejaagd hebben door een Chinese opiumsmokkelaar te helpen. Terug in Holland had Van Vliet het ‘met Thorbecke en liberalery, met requestreeren en wetsaanhalingen zoover gekregen dat hem fl. 40.000 schadeloosstelling zou zyn uitbetaald’. Zij vermeldt verder dat Van Vliet Thorbecke graag had willen op volgen. Volgens m. was Van Vliet ‘foeilelijk’ (vw xv, p. 350-352).