Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdVersteegh, Caroline Joanna-,1822-1864, dochter van Johannes Martinus Versteegh, suikerfabrikant te Djatie-Rongo (Semarang). In 1841 werd dd. te Batavia verliefd op haar. In zijn ‘Brief aan A.C. Kruseman’ schrijft hij dat hij haar ‘ongezien verheven had tot mijn ideaal’ (vw ix, p. 149). Via pastoor *J.H. Scholten laat Caroline weten dat zij ‘genegenheid’ voor dd. voelt. Weldra blijkt dat zij en haar vader wél duidelijke voorwaarden stellen: hij moet matigen in het geld uitgeven, hij mag geen ‘klappen’ uitdelen, en... hij moet rooms-katho- | |
[pagina 480]
| |
liek worden. Vooral dat laatste is voor haar vader erg belangrijk. Ook laat haar vader zich nauwgezet inlichten over dd.'s gedrag in Batavia. Op 14 juni bedankt Caroline hem hartelijk voor een haar geschonken ringetje, op 28 augustus ontvangt dd. het Vormsel. Op 8 oktober van dat jaar waarschuwt Caroline hem dat de berichten die ze uit Batavia over hem ontvangen, niet gunstig zijn. dd. wordt gewogen en - ondanks zijn katholieke doop -, te licht bevonden. Volgens Mimi schreef vader Versteegh op 24 augustus 1842 de officiële afwijzing: Caroline's hand werd dd. ‘om verschil van karakter’ geweigerd (vw viii, p. 98; Brieven wb i, p. 33). Op 4 januari 1843 trouwt Caroline te Salatiga met de 39-jarige Nicolas Guillaume, kapitein der infanterie en magazijnmeester der genie-werken bij de vesting Willem iii. dd. is verslagen. Vier jaar later schrijft hij Tine, met wie hij inmiddels verloofd is: ‘Ik beminde Caroline Versteegh onuitsprekelijk. Ik ben krankzinnig geweest omdat ik haar verloor, ik ware, geloof ik, krankzinnig van geluk geworden als zij de mijne geworden was. Nu nog houd ik de nagedachtenis van die liefde in hooge waarde, en toch, geloof ik, dat ik met haar niet zoo gelukkig zoude geworden zijn als met u. Zie hier de reden. Ik dweepte met haar, zij was mij een heilige.’ (27 oktober 1845, vw viii, p. 500) Op 30 november 1845 schrijft hij haar dat hij in het bezit is van een haarlok van Caroline (30 november 1845, vw viii, p. 558), op 15 december gaat hij in een brief aan Tine nogmaals nader op zijn gevoelens voor Caroline in: ‘Ik had haar als een ideaal lief, en idealen zijn er niet. (...) Daarbij komt nog iets; ik geloof niet dat Caroline mij liefhad. Wel dat zij mij boven eenige anderen voortrok, maar hare liefde was niet in overeenstemming met de mijne. Zij kwam mij altijd koel voor. Naderhand heeft haar broeder mij verzekerd dat zij dit niet was, maar als hij gelijk had waarom dan haar hart altijd zoo gesloten gehouden? Op last van haren vader huwde zij een ander. Haar broeder zeide dat het haar verdriet gekost heeft te gehoorzamen, maar als zij bemind had zooals ik, ware het gehoorzamen haar onmogelijk geweest.’ (vw viii, p. 583) In dezelfde brief schrijft hij dat hij indertijd niet huichelde toen hij rooms-katholiek werd: ‘ik meende op dat oogenblik werkelijk dat hare godsdienst de schoonste was’. Hij denkt wel dat hij daar in de toekomst wellicht problemen mee zou hebben gekregen (vw viii, p. 584). Enkele (fragmenten van) brieven van Caroline aan dd. zijn opgenomen in vw viii (p. 85 e.v.), evenals het door dd. in 1841 voor haar geschreven gedicht (p. 87). |
|