Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdVaderlandsche Letteroefeningen,tijdschrift voor kritiek in verlichte geest, en ‘Mengelwerk tot Fraaije Letteren betrekkelijk’, opgericht in 1761 door Cornelis Loosjes en zijn halfbroer Petrus Loosjes, beiden doopsgezind predikant. Jan Wagenaar was één van de medewerkers. Van 1813 tot 1858 was Jacob W. IJntema hoofdredacteur. Het tijdschrift behandelde geloof, wetenschap, letteren en andere zaken. Al in het begin van de negentiende eeuw verloor het zijn vooraanstaande positie; men vond het verouderd en sprak wel spottend van de ‘Leuteroefeningen’. De jongere generatie was niet tevreden met de conservatieve geest waarmee IJntema het blad redigeerde en vond hierin aanleiding tot de oprichting van nieuwe tijdschriften, zoals Apollo (1827-1828) en Argus (1828-1829). Op 1 januari 1837 werden De Gids en de Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen opgericht, die de leidende positie van de Vaderlansche Letteroefingen overnamen. Vaderlandsche Letteroefeningen verscheen voor het laatst in 1876. In maart 1861 verscheen in het blad (p. 104-110) een positieve beoordeling van de Max Havelaar, die aansloot bij de recensie van *Veth in De Gids van juli-augustus 1860. De recensent ervan meent evenmin als Veth, dat m. een ‘zelfzuchtig oproerkraaier’ is. Hij wijst erop dat m. vijanden vindt in de Droogstoppels en Slijmeringen en dat hij ook de koloniale oppositie tegen zich heeft: ‘Uw excentriciteit wordt u als misdaad aangerekend, uw overdrijven als oproerkraaier’. Ondanks deze waarderende beoordeling, is m.'s oordeel over de Vaderlandsche Letteroefeningen niet gunstig. | |
[pagina 474]
| |
In Idee 983 verweert hij zich tegen de beschuldiging dat het naschrift bij De Bruid daarboven volgens een recensent van dit blad een ‘“scherpen, sarkastischen - byna zou de referent zeggen: menschenhatenden - toon”’ zou dragen’ (vw vi, p. 220). In Idee 993 schrijft hij: ‘Leven we nog altyd in de dagen der - oude -Letteroefeningen, toen men meende dat kritiek bestond in 't sprokkelen van foutjes, zoals een onderwyzer thema's van leerlingen corrigeert?’ (vw vi, p. 239). In Idee 1052b: ‘Kortom, wie de duitsche litteratuur wil leren kennen van 1760 af, tot... hm, hm... toe, moet zich 'n compleet stel hollandse Letteroefeningen en Muzen-almanakken aanschaffen. Daarin vindt men alles - neen, byna alles - zo ongeveer tegen den tyd toen men 't in Duitsland begon te vergeten. Alles... op 't oorspronkelyke na. Op den van de Natuur afgekeken humor na.’ (vw vi, p. 485) In 1867 plaatste het blad een negatieve recensie van m.'s Pruisen en Nederland door C. Duymaer van Twist. C. Busken Huet reageerde hierop in het voorbericht bij zijn brochure Nederland (Amsterdam, 1867; vw xii, p. 556-557). Mimi tekent aan dat m. meende dat deze Duymaer van Twist ‘een neef was van den Gouverneur-Generaal in ruste van dien naam’ (d.i. *A.J. Duymaer van Twist) en dat deze publikatie het enige is ‘dat sedert het verschynen van den Havelaar ooit van die zyde in het openbaar is gezegd’ (Brieven wb viii, p. 97). *De Gids |
|