Struensee, Johann Frederik, graaf van-,
1737-1772, werd in 1769 lijfarts van koning Christiaan vii van Denemarken. In 1771 benoemde de koning hem tot eerste minister met onbeperkte volmacht en verhief hem tot graaf. Hij was een idealistisch aanhanger van het verlicht despotisme. Binnen zeer korte tijd realiseerde hij een aantal koninklijke besluiten, waaronder reorganisatie van het ambtenarenapparaat, afschaffing van de meeste sinecuren, monopolites, gilden en van de kerkelijke tucht enz. Alle heersende standen kwamen in oppositie en in 1772 smeedden de stiefmoeder van de koning, Juliana Maria van Brunswijk-Wolfenbüttel, haar zoon prins Frederik en enkele anderen een samenzwering, waarbij zij erin slaagden Struensee ten val te brengen. Zij beschuldigden hem van verboden omgang met koningin Mathilde, wier gunsteling hij was; hij werd onthoofd. In 1837 resp. 1868 verschenen de toneelstukken Mathilde en Struensee van A. van Halmael en Struensee van H.J. Schimmel.
In Idee 1067 betoogt m. dat het begrip ‘onschuld’ moeilijk definieerbaar is. Hij geeft een voorbeeld om dit te illustreren:
‘Onschuld kan onmogelyk by uitsluiting 'n gevolg zyn van onwetendheid. Dan immers ware elke gehuwde vrouw schuldig. (...) Men kan zich zeer gemakkelyk iemand denken die, zonder byslaap niet alleen, maar zelfs zonder de ziekelyke surrogaten daarvan, in stemmingen verkeert, waarop de kwalifikatie “onschuldig” geenszins toepasselyk is. Waren de jonkvrouwen onschuldig, die in 't proces tegen Mathilde en Struensee, haar visa reperta [verslagen van het onderzoek] overlegden van de beddelakens der verraden Koningin? Onwetend waren die jonge dames gewis niet, en zeker waren zy schuldig aan laaghartige bespieding van haar ongelukkige meesteres, maar... ligt er schuld in die wysheid op zichzelf? Misschien niet. In dit byzonder geval moet men zich in acht nemen tegen 't verwarren der helse strekking van 't verklikken, en de geslachtskundige bedrevenheid die daartoe gebruikt werd.’ (vw vi, p. 709-710)