Sprokkelvrouwtje, het-,
de arme vrouw uit Idee 492, die hout sprokkelde, terwijl de schrijver met Fancy op een bank buiten Haarlem zat. De schrijver gooide een muntstuk op de grond en riep haar toe dat hij dacht dat daar geld lag. Zij antwoordde:
‘Nou... as je dat docht, had je 't zelf wel opgeraapt!’ en sprokkelde zonder omkijken verder. ‘Toen nam ik 't geldstukjen, en bracht het haar, en was bedroefd dat die oude vrouw zo weinig goede mensen had ontmoet in haar lang leven.’ (vw iii, p. 236-237).