Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdSloet van de Beele, Ludolf A.J.W., baron-,1806-1890, vanaf 1847 griffier van de Staten van Gelderland en van 1861 tot 1866 gouverneur-generaal van Indië. Hij was de uitvoerder van de liberale beginselen. Onder zijn bewind kwam er een einde aan de gouvermentsteelt van indigo, peper, kaneel en cochenille, hij verzachtte de lijfstraffen en stelde de regel dat nooit meer dan ⅕ van de velden voor de suiker gebruikt mocht worden. Hij was daarnaast onderzoeker van oude rechtsbronnen, waarover hij veel publiceerde. Zijn hoofdwerk is het Oorkondeboek van Gelre en Zutfen (1872-1876). Op latere leeftijd schreef hij ook veel over folklore. In de Minnebrieven drijft m. de spot met de nieuwe gouverneur-generaal, zonder diens naam te noemen (in de herdruk van 1875 vermeldt hij in een noot wel diens naam, vw ii, p. 163): ‘Eén ding echter heeft my byzonder getroffen. Van de weinigen die niet schynen te behoren tot een politieke party, en toch enigszins acht slaan op de publieke zaak, verneem ik dat de “nieuw aangekomene” grote verdiensten heeft. Nu vraag ik hoe 't komt, dat die verdiensten niet voorlang reeds ten nutte van het algemeen zyn aangewend, daar de man toch niet meer jong is? (...) Hy is geweest: griffier der Staten van Gelderland. Is 't niet jammer, dat men iemand die thans geacht wordt op de hoogte te staan van 't onderkoningschap van Insulinde, op de hoogte dus van de belangrykste betrekking in den staat... is 't niet jammer, vraag ik, dat die man is gebruikt tot het maken van de processen-verbaal der zittingen van de Gelderse Staten. Dat men dien man heeft belast met het opschryven der redekavelingen van anderen? Daartoe was ik te goed, lang voor ik u kende. Die man moet byzonder nederig zyn. (...) Maar, zeggen ze, hy is niet alleen griffier geweest. Hy is concessionaris geweest van een spoorweg, die er niet geweest is, en daarna werd hy ter schadeloosstelling benoemd tot president van den raad van toezicht over spoorwegen, die er tot heden toe niet geweest zyn. De slotsom is: dat hy eigenlyk niets geweest is.’ (vw ii, p. 93-94) Blijkens de correspondentie met *Schook, heeft m. via hem inzage gekregen in twee particuliere brieven van Sloet van Beele, waarin deze m. gelijk gaf in diens beschrijving van de Indische toestanden (cf. brief van m. aan Tine d.d. 7 april 1862, vw x, p. 621). Pogingen om deze brieven openbaar te maken, faalden (cf. brief van m. aan W. Wintgens, 5-6 december 1862, vw x, p. 708; Nog-eens: vry arbeid, vw v, p. 388). |
|