Samojedië,
naam van de Laplanders (de Sami) voor Lapland. ‘De Samojeden stinken (...) omdat deze wilden van rottend voedsel houden’, vermeldt Alain Corbin in zijn Pestdamp en bloesemgeur. Een geschiedenis van de reuk (Nijmegen 1986, p. 61). In m.'s parabel in Idee 447 is het gebruik van eau de cologne een misdaad. In deze parabel wordt Samojedië het land genoemd waar men de gewoonte had zich met ranzige traan in te smeren. Een jonge Samojeed verzuimde dit en werd vervolgens door zijn landgenoten gedwongen honger te lijden. Toen hij zich begon te wassen met eau de cologne besloot men hem ook nog te slaan:
‘Maar wyl men in Samojedië geen laster had, geen kopyrecht, geen verdachtmaking, geen domme orthodoxie, noch vals liberalismus, noch bedorven politiek, noch bedervende ministers, noch verrotte Tweede Kamer,... sloeg men den patiënt met de afgekloven beenderen van de robben, die hyzelf gevangen had.’ (vw ii, p. 658)
In Idee 961 schrijft m.: ‘Doch ik zegge u: zweert ganselyk niet, noch bij mannen wier naam op us uitgaan (...) nog by geleerden uit Lapland’ (vw vi, p. 156). Wellicht doelt hij hier op Matthias Alexander Castrén (1813-1852), destijds een beroemd onderzoeker van de Finse taal- en letterkunde.
In Idee 1267 brengt m. de Samojeedse taal-en letterkunde ter sprake (vw vii, p. 596); in Idee 1060 een Samojeeds huishouden (vw vi, p. 613).
Na een bezoek van de Friese atheïst Pop van Asperen, spreekt m. in een brief aan V. Bruinsma zijn ergernis uit over het onbeschaafde gedrag van Pop van Asperen. Hij schrijft hierin zich ‘evenmin naar friesche zeden, als naar die van Lapland’ te zetten (17 februari 1875, vw xvii, p. 366).