Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdRotgans, Lucas-,Amsterdam 1653 - Kromwijk 1710, Nederlands patriciër en dichter. Nam in 1672 dienst in het leger als vaandrig, maar trok zich twee jaar later uit het leger terug en vestigde zich op het buitengoed Kromwijk aan de Vecht. Nadat zijn vrouw in 1689 was overleden, wijdde hij zich aan de dichtkunst. Hij publiceerde onder meer het heldendicht Koning Willem de Derde (1698-1700) en de treurspelen Eneas en Turnus (1705), Boerekermis (1708) en Scilla (1709; *Scylla). In 1721 verscheen een uitgave van Rotgans' verzamelde gedichten, getiteld Poëzij, van verscheidene mengelstoffen. In Idee 1066b bespreekt m. Rotgans' gedicht ‘Zedelessen uit oude Verdichtselen’ (opgenomen in Poëzy, van verscheidene mengelstoffen). Hij spreekt van Rotgans' ‘verzen’, die ‘hier en daar waarlyk beter [zijn] dan die van *Bilderdyk, maar toch ‘miserabel’ zijn: ‘Doch, of want, de beoogde strekking is: publiek-behagend, braaf, deftig, allerfatsoenlykst.’ (vw vi, p. 619). Hij laat zich positief uit over de prenten van *Houbraken bij de uitgave uit 1715. Enkele pagina's verder schrijft hij dat de strekking van Rotgans' allegorieën ‘hoog-ernstig, preekachtig, by uitnemendheid op 'r zondags gebeft’ is. ‘Ze riekt naar den kansel.’ (vw vi, p. 622). In een voetnoot hierbij voegt hij toe dat Rotgans wel aanleg had, zoals blijkt uit diens Boerekermis, waarin ‘laffe rymelary’ ontbreekt. Hij vervolgt: ‘Toch is het te veronderstellen dat hyzelf [=Rotgans] en z'n zeer deftige familie dat stuk slechts ternauwernood aanzagen als kunstprodukt. Waarschynlyk schaamden zy zich er over. Rotgans had misschien 'n Jan Steen kunnen zyn, maar... hy had neven in de “Regering” van Amsterdam, en 'n buitenplaats aan de Vecht. Dat stremt!’ (vw vi, p. 623) m. brengt Rotgans verder ter sprake in Idee 1177 en in de Woutergeschiedenis, waarin hij vertelt dat het treurspel Scilla in plaats van Bilderdijks Floris v werd opgevoerd bij de komst van Napoleon naar Amsterdam. Het stuk beviel Wouter niet vanwege de ‘verregaande leegte aan denkbeelden’. m. becommentarieert: ‘De aan Ovidius ontleende handeling van 't stuk mocht dan in zekeren zin hoofdzaak zyn, tot het schetsen dáárvan waren geen tweeduizend regels nodig. Aan “gaan en komen” waren meer verzen besteed dan aan menskundige ontwikkeling, of aan opmerkingen die de moeite van 't onthouden waard schenen. Zo gaat het meer. Is dát 'n dichter? vroeg Wouter. |
|