Rivierdijken,
In Idee 1050d brengt m. de Nederlandse rivierdijken ter sprake in het vraagstuk of kunst een regeringszaak is. Hij meent van wel en schrijft vervolgens dat ook de werkzaamheden op het gebied van waterstaat niet ‘kunsteloos’ moeten geschieden. Maar:
‘Ik roer daar 'n teer punt aan. De Hollander is nu eenmaal gesteld op rivierdykjes, en op de daardoor veroorzaakte overstromingen. Sedert eeuwen verhoogt-i de bedding van z'n rivieren - straks zal hy ze op palen boven z'n hoofd laten lopen - en hy verwaarloost de aangeboden gelegenheid tot ophoging van z'n land, omdat hy 't beter vindt met de materie die de Natuur zo goedig levert, z'n zeegaten te stoppen. De gevolgen zyn: natte bodem en droge haven.’ (vw vi, p. 455-456)
Vooral de Hollandse zandlaagjes die als dijkjes dienst doen, zijn nadelig voor het land, en bij doorbraak noodlottig, vervolgt m. Deze opvatting ziet hij bevestigd in een ‘causerie scientifique’ van Henri de Parville in het Journal des Débats (aantekening bij Idee 1050d, vw vi, p. 746).
In zijn lezing van 10 februari 1881 te Zutphen stelt hij voor niet het doorsteken van dijken, maar het bouwen daarvan strafbaar te stellen (verslag in de Zutphense Courant; vw xxi, p. 155).
*Sint-Elisabethsvloed