Pincoffs, Lodewijk-,
1827-1911, zoon van Abraham Levy Pincoffs (1783-1846) en Roosje Polak (1786/7-1828). Van 1849 tot 1879 was hij zakelijk en sociaal actief; eind jaren '70 was zijn naam synoniem voor ‘ondernemingsgeest’. Hij begon in 1849 een firma met zijn zwager Henry (Polak) Kerdijk, die uitgroeide tot de Afrikaanse Handelsvereeniging. Hij stichtte verder in 1872 De Rotterdamsche handelsvereeniging met een beginkapitaal van 15 miljoen en besteedde 14 miljoen aan de modernisering van de Rotterdamse havens. Hij was betrokken bij De Nederlandsch-Indische Gas-Maatschappij, de Rotterdamsche Bank, De Nederlandsche Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij, de eerste hbs, de eerste ambachtsschool, de Koninklijke Nederlandsche Jachtclub en de Handelssociëteit. Hij zat in verschillende raden (Rotterdamsche gemeenteraad, de Provinciale Staten van Zuid-Holland) en in de Eerste Kamer (1872).
In 1879 ging hij met groot schandaal te gronde. Hij werd wegens valsheid in geschrifte en bedriegelijke bankbreuk tot 8 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij vluchtte naar New York, waar hij aanvankelijk een sigarenwinkel dreef en later journalist werd. Men zong destijds liedjes over hem. Eén van die liedjes luidde:
‘Pinkhof hier en Pinkhof daar/Pinkhof is naar Londen/Van Londen naar Amerika/Ze hebben hem niet gevonden’. In Zeeuws-Vlaanderen zong men: Pinchoffs is nu dood/Wij zullen hem gaan begraven/Vijftien achter 't lijk/En zestien om te dragen’.
‘Geen Kamerlid heeft den vorigen minister van Justitie ter verantwoording geroepen over 't weggoochelen van Pincoffs’ schrijft m. op 5 november 1879 aan J.H. de Haas (vw xx, p. 107).