Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdPennewip,de verpersoonlijking van het schoolse onderwijs, en de bekrompen, half-ontwikkelde onderwijzer in de *Woutergeschiedenis. m. karakteriseert hem als volgt in Idee 379: ‘Pennewip was 'n man van den ouden stempel. Zo al- | |
[pagina 361]
| |
thans zou-i ons nu voorkomen, als we 'm voor ons zagen in z'n gryzen schooljas, dyvest, korte broek met gespen, en dat alles gekroond met 'n bruin pruikje, dat-i gedurig heen en weer trok, en dat in 't begin der week altyd zo krulde (...) Op z'n school, waar volgens de naieve gewoonte dier dagen jongens en meisjes dooreen zaten, leerde men - of kón men leren - lezen, rekenen, schryven, vaderlandse geschiedenis, psalmzingen, wollennaaien, breien, merken en de godsdienst. Dit alles was aan de orde van den dag, maar wie uitmuntte in aanleg, yver of gehoorzaamheid, kreeg nog bovendien onderricht in 't verzenmaken, een kunstje waarin Pennewip veel liefhebbery had.’ (vw ii, p. 547-548) Naast verzenmaken ‘bereed meester Pennewip nog 'n stokpaardje, dat hem boven ieder ander aanspraak gaf op z'n troon’: Pennewip was bezeten door de ‘verdeelwoede’: ‘Hy bracht al wat-i zag, waarnam of ondervond, tot familiën, genera, klassen, species en onderdelen, en maakte alzo de hele maatschappy tot één botanischen tuin, waarvan hy de *Linnaeus was.’ (Idee 381, vw ii, p. 550; *Juffrouw Pieterse) Het resultaat van Pennewips pogingen de jeugd het dichten bij te brengen, is beschreven in Idee 385 e.v. (vw ii, p. 558 e.v.). Aan de stand van de pruik van Pennewip zijn vreugde, verdriet en wanhoop af te lezen. Toen hij Wouters *Roverslied onder ogen kreeg, ‘rukte meester Pennewip haar af, kneep ze tussen de krampachtige saamgevouwen handen, stamelde 'n kort: here mens christen zielige hemelse goeiege nadigedeugd van me leven... hoe komt-i er aan!... plakte ze met 'n vuistslag weer op z'n schedel... dekte 'r toe met z'n eerwaardig driepuntjen, en vloog de deur uit als 'n bezetene’ (vw ii, p. 564). Een bronzen beeld van Pennewip, gemaakt door de beeldhouwster Gra Rueb, werd in 1954 door het onderwijzend personeel van de openbare scholen geschonken aan de afdeling Onderwijs van de gemeente Den Haag. Het beeld werd in het stadhuis aldaar geplaatst (afb. in Atte Jongstra, De Multatulianen, 1985, p. 229). |
|