Omar I,
de tweede kalief in het eerste Mohammedaanse rijk, regeerde van 634 tot 644 en veroverde Syrië, Perzië, Egypte en Tripoli. Hij werd beschuldigd van de verwoesting van duizenden christelijke kerken en van de vernieting van de Alexandrijnse Bibliotheek. Dit laatste bleek onjuist.
In Idee 744 spreekt m. van een ‘ware Omar’ die alle boeken wil verbranden (vw iv, p. 464). In een noot hierbij legt hij uit dat hij ‘gemakshalve’ Omar als schuldige van de vernietiging van de bibliotheek van Alexandrië noemde. Inmiddels was echter door ‘achtenswaardige schryvers’ de christen Theophilus als dader aangewezen. m.'s reactie hierop luidt:
‘Ik voor my blyf Omar voor den dader houden, daar 't van algemene bekendheid is, dat Christenen zich nooit schuldig maakten aan misdaden tegen de beschaving. Hun “geloof” heeft daartoe 'n te fyn-zedelyken invloed op 't schoonheidsgevoel, gelyk nog dagelyks overal blykt’ (vw iv, p. 694).
Ook in Idee 771 wordt ‘Sultan Omar’ genoemd als voorbeeld van iemand die boeken vernietigt (vw iv, p. 494). In een brief aan P.A. Tiele d.d. 18 november, waarin m. schrijft dat lezen zo vermoeiend is, spot hij:
‘O, die Omar te Alexandrie, dàt 's 'n kerel! Ik weet wel dat sommigen z'n roem verkleinen en - óók schryvery! Als Omar 't niet gedaan heeft, hy had het moeten doen. In allen geval blykt hy 'n man geweest te zyn dien men tot zoo'n beste daad in staat achtte. Dit is al ìets. (Hé, is niet de Omri van wien men in de controverse over die zaak spreekt, Omar zelf? Er is zeer veel verwarring voortgesproten over 't verschillend overnemen van Oostersche namen.)’ (vw xviii, p. 504)