Oera Linda Boek, het-,
In 1869 kwam de letterkundige E. Verwijs in het bezit van fragmenten van een handschrift van een dertiende-eeuwse Friese familiekroniek van het geslacht Over de Linden. Verwijs twijfelde aan de echtheid ervan en besloot er geen uitgave van te laten verschijnen. J.G. Ottema (1804-1879, conrector te Leeuwaren), twijfelde niet aan de echtheid en publiceerde in 1872 een bewerking van het handschrift. Het handschrift zou via een nazaat, de scheepstimmerman Cornelis Over de Linden, in het bezit zijn gekomen van Verwijs. J. Beckering Vinckers probeerde aan te tonen dat het Oera Linda Boek een vervalsing was. In 1927 werd Verwijs als vervalser aangewezen, later werden ook Cornelis Over de Linden, F. Haverschmidt en J.H. Halbertsma aangewezen. De mystificatie is echter nooit opgelost.
m. was erg geïnteresseerd in de ontrafeling van het mysterie rond het Oera Linda boek en volgde de discussies in de tijdschriften nauwkeurig. Op 29 november 1871 schrijft hij P.A. Tiele naar aanleiding van de aangekondigde uitgave van het boek:
‘De heele zaak komt my voor een énorme Schwindel [Duits=oplichting] te zyn. Me dunkt dit kán niet anders. Maar ik wil onderzoeken uit welke fabriek het ding afkomstig is. (...) Ik gis dat het door my verondersteld bedrog met dat H.S. zeer grof is. Fyne bedriegerytjes gaan niet op. 't Onmogelyke is gangbaarder dan 't onwaarschynlyke.’ (vw xiv, p. 631)