Maria van Bourgondië,
1457-1482, volgde haar vader, Karel de Stoute, na diens dood in 1477 op, trouwde met Maximiliaan, aartshertog van Oostenrijk. Bij haar optreden moest zij de privilegiën der Nederlanden erkennen en nieuwe bezweren: het Groot-Privilege van 1477. Alleen dan zouden de Staten der gewesten haar helpen tegen koning Lodewijk xi van Frankrijk, die zich meester gemaakt had van een aantal plaatsen in Bourgondië. Bij dit Groot-Privilegie was ook gedacht aan drenkelingen, schrijft m. in Idee 782 (vw iv, p. 503). Men mocht de drenkelingen niet uit het water halen voordat de overheid aanwezig was:
‘...Maar Vrouw Maria's drenkelingen-privilegie is blyven bestaan! Ik ben overtuigd dat de goede ziel, indien ze nog leefde (...) heel gerust in 't huwelyk zou kunnen treden zonder permissie van onze Tweede Kamer. Niemand zou er dan aan gedacht hebben haar dat schenden van haar geloften euvel te duiden. Maar, die drenkelingen... ziedaar een andere zaak! Het Volk laat dát Privilegie niet los.’ (vw iv, p. 504)