Leviticus,
het derde bijbelboek, toegeschreven aan Mozes, dat de verordeningen voor de Levieten (nakomelingen van Levi, belast met de priesterdienst) bevat. m. wijst er in Idee 923 op, dat de geboden zoals bijv. in Leviticus en Deuteronomium (het vijfde boek van Mozes, lett. tweede wet), ‘die hun oorsprong te danken hebben aan tydelijke op plaatselyke noodzakelykheid’ hun geldigheid verloren hebben:
‘Wie zal beweren dat alle braafheden braaf, en alle ondeugendheden ondeugend zyn, die wy als zodanig gestempeld vinden in Deuteronomium, in Leviticus? De schrandere Mozes zelf - of wie dan de israëlitische kodifikatie mag hebben byeengebracht - zou den dwaas uitlachen, die 'n grondwet, in zeer byzondere omstandigheden samengevoegd ten behoeve van zwervende arabische horden, verbindend achtte voor Volkeren die in geheel anderen toestand verkeren. En ook Jezus zou het afkeuren, indien hy ontwaarde dat men thans... voorgaf zyn uitspraken voor geldig te houden.’ (Idee 923, vw iv, p. 667-668)
Dezelfde gedachte vinden we in Over Specialiteiten, waarin m. het boek Leviticus een ‘Codex’ noemt, ‘waarin de Jurisprudentie van den “Heer” in hoogsteigen persoon schynt vervat te zyn, en dat dus nog altyd voor 'n groot deel van kracht is’ (vw v, p. 600).