La Fontaine, Jean de-,
Château-Thierry, Champagne 1621 - Parijs 1695, Frans fabeldichter. Zijn vader bezorgde hem een betrekking als maître des eaux et forêts en drong aan op een huwelijk. Na enige tijd liet La Fontaine vrouw en baan in de steek en ging naar Parijs. Hier leerde hij enkele mensen kennen die hem zijn hele leven zouden onderhouden en raakte hij bevriend met Boileau, Racine en Molière. Zijn belangrijkste werken zijn de Fables en de Contes. In Over Specialiteiten haalt m. de versregels ‘l'occasion, la faim, l'herbe tendre,/ Et quelque diable aussi le poussant.’ (Fr. de gelegenheid, de honger, het malse gras,/ En een of andere duivel die hem een duwtje gaf) aan uit de fabel ‘Animaux malades de la peste’ (Fr. pestlijdende dieren) (vw v, p. 496-497; zie voor de eigenlijke regels vw v, p. 746). In een brief aan H.H. Huisman d.d. 8 januari neemt hij deze passage uit Over Specialiteiten over, waaraan hij in een noot toevoegt dat deze regels ‘uit een der schoonste fabelen van Lafontaine’ komen (vw xiv, p. 346).
Op 25 oktober 1882 komt m. in een brief aan mevr. G.C. de Haas-Hanau 1882 terug op zijn positieve oordeel over La Fontaine:
‘Zeg, wat valt die Lafontaine me tegen! De meesten zyner fabels zyn gerekt, haarsleeperig, vol gedwongen dictie - en wat de moraal aangaat - niet pakkend. En z'n contes? Ze moeten ondeugend heten. Waren ze dat maar!’ (vw xxii, p. 430)
*Perrette