Kermis,
In een noot bij Idee 451 schrijft m. dat hij ‘de wyze waarop zeker gedeelte des volks zich op de kermis vermaakt’ veroordeelt, maar dat het ‘wreed en dom’ zou zijn om de kermissen af te schaffen:
‘Zeer kort nadat de niet heel aanlokkelyke kermisvermaken op den duur werden toegelaten - waarom niet, als er liefhebbers zyn? - zou de nieuwsgierigheid naar tweekoppige kalveren en dikke dames verstompen, en dan ware de tyd gekomen om zorg te dragen voor uitspanning van beter soort. Dán ook zou die poging slagen, en wel door den veranderden smaak van 't Volk zelf. En... men voorkwam den wrevel die thans het zeer natuurlyk gevolg is van 't verbod.’ (vw iii, p. 386)
In een noot bij Idee 1253 herhaalt hij deze opvatting (‘Het afschaffen van de kermis is 'n onzedelyke domheid.’; vw vii, p. 680).
m. achtte het kermisvermaak niet hoog, wat blijkt uit Idee 484, waarin hij brieven afdrukt, die hij in september 1864 schreef aan de hoofd-commissaris van politie en de officier van Justitie te Amsterdam. Hierin beklaagt hij zich over een attractie op de Botermarkt te Amsterdam (september 1864), waar een ‘zogenaamde wilde’ levende dieren verslindt ‘ten aanzien van kermisgasten’ (vw iii, p. 234). Hij protesteert tegen ‘zulke grove, barbaarse schending der wetten van goeden smaak, van gevoel, van publieke zedelykheid’. Acht jaar later schrijft hij in een noot bij dit Idee dat deze brieven niets veranderd hebben: ‘De tent van den wilde werd niet gesloten.’ (vw iii, p. 416).
Over muziek op de kermis schrijft m. in ‘Max Havelaar aan Multatuli’ (vw i, p. 462 e.v.) n.a.v. een bezoek aan de kermis in september 1860, waar hij tweemaal de Soirée musicale et instrumentale in Odéon had zien optreden (vw x, p. 311).
Het in de Max Havelaar beschreven kermisbezoek van Havelaar met twee arme vrouwtjes in Haarlem (vw i, p. 99) is door Van 't Veer in Het leven van Multatuli (1979, p. 262 en 456) - als het in werkelijkheid heeft plaatsgevonden - gedateerd op 4 juni 1853.