Hovelingen en courtisanes van de tegenspoed,
zo noemt m. in de Minnebrieven de ‘weinigen die hem hartelyk aanhangen’:
‘Hen dank ik voor de trouw aan 't heilig recht, hen de edele hovelingen en “courtisanes” van den tegenspoed! Hen, wie ik niet hoef te zeggen, dat ik niet klaag, wyl hun liefde en trouw ruimschoots opweegt tegen de schandelyke desertie van 't gros der natie.’ (vw ii, p. 165)