Godon, Alexander Philippus-,
1816-1899, geb. te Utrecht, zoon van Franse ouders. Hij vertrok in 1836 naar Indië waar hij in 1843 civiel gezaghebber te Bondjol, en in 1848 assistent-resident van Mandheling en Angkola werd. Na een tweejarig verlof in Nederland (1856-1858), vroeg hij ontslag aan uit 's lands dienst. In Nederland werd hij vervolgens door vele initiatieven en functies (uiteindelijk nog die van wethouder) een vooraanstaand Hagenaar. Op 81-jarige leeftijd schreef hij zijn mémoires (Mijn levenservaringen), waaruit het voornaamste werd gepubliceerd in Over Multatuli (1985, nr. 15, p. 5-14; 1986, nr. 16, p. 41-53 en nr. 17, p. 42-53; zie ook het inleidende artikel ‘Alexander Godon, De Vriend uit Batavia’ van G.W. Hygens, in: Over Multatuli 1985, nr. 14, p. 11-23). Hierin distantieert Godon zich als geslaagd Indisch ambtenaar van m.
Godon maakte kennis met m. tijdens diens begintijd op Java. Godon zou bij het groepje vrienden van m. hebben gehoord, met wie hij in 1840 de bloemetjes buiten zette (zie hiervoor de aantekening van J.H. Valckenier Kips (1862-1942) in zijn voorrede bij W.H.W. de Kock, Lebak en de Max Havelaar, Den Haag, 1926, p. xiii-xiv). m. beschrijft dit feest in zijn Causerieën (vw iv, p. 154), maar noemt daarin niet de naam van Godon (Paul van 't Veer, Het leven van Multatuli, 1979, p. 76 e.v.).