Frederik Wilhelm IV,
1795-1861, koning van Pruisen van 1840-1861, weigerde in 1849 de hem door 28 Duitse regeringen aangeboden keizerskroon. Volgens J. Bosscha deed hij dit ‘uit eerlykheid’, omdat de vergadering die hem de kroon aanbood daar geen recht toe had, schrijft m. in Pruisen en Nederland. m. schrijft het hier niet mee eens te zijn, want: ‘De politiek is, en moet zyn, uit den aard der zaak: oneerlyk’. Hij vervolgt:
‘Het weigeren der Keizerskroon was een daad van welbegrepen belang, én voor het huis der Hohenzollers, én voor Pruisen, én voor Duitsland. Wat was die Keizerskroon? Een nietigheid, een speeltuig, een vod. Dáármee was noch de dynastie gebaat, noch het ryk.’ (vw iv, p. 25-27)