Estelle,
zangeres in het Casino, een café-chantant te Brussel, die m. leerde kennen toen hij in 1859 en 1860 in Brussel verbleef. Op 16 augustus 1860 schrijft m. aan Tine: ‘Die Estelle van 't casino, heeft mij Saidjah doen schrijven. Te lang om uitteleggen... maar 't is zoo’, daaraan toevoegend: ‘Denk altyd als ik amourettes heb, of zoo iets, dan heb ik verve... 't is mij de stof waaraan zich de vlam hecht.’ (vw x, p. 285). Eerder schreef hij dat er in het Casino ‘zeer mooi gezongen wordt’ (29 oktober 1859, vw x, p. 96).
Toen Tine en de kinderen zich bij m. in Brussel hadden gevoegd, bleef hij Estelle zien. Aan J. van Lennep schrijft hij op 31 januari-1 februari 1860 dat hij na een bezoek aan het postkantoor i.p.v. naar huis te gaan ‘als een goed huisvader’, naar het Casino ging, waar hij Estelle weer zag, ‘die mij hoop ik, de materialen leveren zal voor de passie waarvan ik den platten grond zal afteekenen in mijn eersten roman’ (vw x, p. 208).