Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdDuel,m. duelleerde in zijn jonge jaren in Padang, en daagde eens alle officieren van het bataljon uit voor een duel (P. van 't Veer, Het leven van Multatuli, 1979, p. 144; cf. m.'s ‘Brief aan A.C. Kruseman’, vw ix, p. 148, waarin hij tevens schrijft dat hij nooit zijn sigaar liet uitgaan tijdens een duel; zie ook Max Havelaar, ed. Hermans, 2e druk 1987, p. 421). Ook zijn alter ego Havelaar duelleerde verschillende malen (Max Havelaar, vw i, p. 184). In m.'s latere leven komen we het duel opnieuw tegen. Naar aanleiding van een beledigend stuk in Het Nieuws van den Dag van 29 juni 1881, eiste m. een duel | |
[pagina 134]
| |
met de schrijver ervan, *De Veer. Hij schrijft daarover aan G.L. Funke: ‘Ik acht het duel 'n onmisbare zaak. D.i, als principe. Ge begrypt dat ik niet elk duël goedkeur, Integendeel, weinig duellen zyn gerechtvaardigd. Maar dit is iets anders dan de kwestie of er niet 'n middel moet bestaan zich te verdedigen tegen kwajongens? Ik meen alle beschuldigingen die er tegen het duel-principe werden en worden ingebracht, te kennen, en naar myn oordeel houden zy geen steek. (...) Ik verzeker U dat een duël (...) me niet alleen niet verschrikt, maar ('t klinkt gek) aangenaam toelacht. Ik houd ervan. Dit is temperamentszaak, en geen principe. (...) Sedert zeer veel jaren deed ik 't niet, en dit bewyst dat ik niet toegaf in m'n lust.’ (17 augustus 1881, vw xxi, p. 404) In deze brief lezen we verder dat De Veer zijn woorden had ingetrokken. m. vond dit terugkrabbelen onvoldoende, maar kon maar één secondant vinden. Daarbij werd hij misselijk van de hele zaak. In Idee 1038 deelt hij mee dat F. Feringa in een recensie van m.'s werken in De Vrije Gedachte, enkele regels uit de Max Havelaar aangrijpt om een ‘bespiegeling’ over het duel te houden. m.'s reactie hierop is: ‘Dat myn levensloop en werken by voorkeur den tekst leveren zouden tot een herhaling der sedert eeuwen tegen het duel ingebrachte bedenkingen, is wel de laatste gissing die in my opkomen zou.’ (vw vi, p. 353) |
|