Dialect,
In de zesde bundel Ideeën gaat m. in op het probleem van het gebruik van dialect in de literatuur. In Idee 1196 betoogt hij dat de uitdrukkingen ‘die 'n auteur z'n personen in den mond legt’ ‘zoveel nodig correct gecopieerd [behoren] te zyn naar de werkelykheid’. ‘Het nabootsen van accent, dialect of idioom, van stand- of ontwikkeling-aanduidende spreekmanier, zy den schryver 'n hulpmiddel, en mag hem nooit doel worden.’ (vw vii, p. 307-308). In Idee 1199 schrijft hij:
‘De knoeihandel, die heden-ten-dage met dialect-nabootsing gedreven wordt, schreit ten hemel. (...) Heel veel diepte steekt er niet in zulke produkten. Men vertaalt 'n romannetje, en laat het nóg eens overzetten door 'n boereknecht of 'n buitenman: klaar is 't kunstgewrocht! (...) Zeker, de Kunst is moeilyk. Wie heeft ooit anders gezegd? Dat alles moet bestudeerd worden, begrepen, weergegeven. Hiervan, en niet van 't verschil in uitspraak der letters, sylben of woorden, hangt de karakteristiek af. Ik vleie my dat juffrouw Pieterse, juffrouw Pieterse blyven zou, d.i. zichzelf, al ondergingen haar praatjes de verlammende correctie van 'n prote uit de school van De Vries & Te Winkel. En Laps ook. En Leentjen ook. En Verlaan ook.’ (vw vii, p. 315)
De ‘zeer eerwaarde Schaepman’ had daarom ongelijk toen hij op het Antwerps Congres beweerde dat m. de invoering van ‘de platte landstaal’ beoogde. In Idee 1196 schrijft m.:
‘In correctheid van uitspraak, staat Verlaan met z'n fonk, flam, se en sag, boven professor De Vries. Niet die knecht spreekt deze woorden verkeerd uit, maar de professor spelt ze niet goed.’ (vw vii, p. 309)
*spelling